Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Zandgrond

betekenis & definitie

Grondsoort voorn. bestaande uit zand. Korrels met een doorsnede kleiner dan 0,016 mm mogen in geen grotere hoeveelheid dan 10% (gewichtsprocenten) voorkomen (soms wordt als grens ook 15% of 20% aangenomen, meestal spreekt men dan van slibhouden.de zandgrond).

Meer dan de helft van de bodem van Ned. bestaat uit welke van verschillende ouderdom, samenstelling, aard en herkomst zijn (z. Zand).

Z. golden vroeger als onvruchtbaar, vanwege het feit, dat zij van nature weinig plantenvoedende stoffen bevatten. Na invoering van kunstmest is de waardering veranderd. Vochthoudende, humusrijke z. met een grondwaterstand van ca 60 cm behoren thans tot de beste gronden van Ned. Voor de kwaliteit van de z. is van belang de dikte van de humeuze zwarte laag, het humusgehalte en de aard van de humus, de grondwaterstand, de schommelingen in de grondwaterstand, de korrelgrootte, het slibgehalte en het al dan niet voorkomen van verdichte of zeer grofzandige lagen in de ondergrond. Naar de diepteligging van het grondwater worden onderscheiden: hoge z. (grondwater dieper dan enige meters, te diep voor goed bouwland, de gewassen zijn aangewezen op het vochtbindend vermogen van de bovengrond); middelhoge z-, grondwater op een gunstige diepte, meestal tussen 0,50 en 1 m; lage z., (grondwater zeer ondiep, te ondiep voor goed bouwland, alleen geschikt voor grasland, meest tot ca 40 cm onder het maaiveld).

De meeste Ned. z. bestaan uit dekzand; daarnaast zijn er duinzand-, zeezand-, grindzandgronden. De z. hebben meestal een zwak golvend oppervlak, zodat er vlakke ruggen en ondiepe dalen in te onderscheiden zijn (hoogteverschillen van 1 à 2 m) . Voor de landb. is dit belangrijk, omdat op de ruggen en langs hellingen van hogere gronden de grondwaterstand gunstig is voor bouwland. Op deze plaatsen liggen sinds eeuwen de oude bouwlanden, gekenmerkt door een dikke, zwarte of zwartbruine, vaak humusrijke bovengrond van enkele decimeters tot meer dan 1 m dik. In de lagere delen, waar het grondwater in de winter vaak tot in de zode reikt, liggen de oude weilandgronden, die in de nabijheid van de boerderijen en buurtschappen vaak tamelijk zwart en humeus kunnen zijn. Vaak komen in de middelhoge z. oerbanken voor, welke de waterbeweging in de grond belemmeren en de gewassen doen verdrogen. Na de invoering van de kunstmest zijn vele heide- en bosgronden ontgonnen, waardoor heide- en bosontginningsz. zijn ontstaan met een dunne, vaak weinig humeuze bovengrond, welke evenwel van vrij goede kwaliteit kunnen zijn, als er geen dichte lagen in voorkomen en de grondwaterstand gunstig is.

Vele z., vooral de jongere ontginningen lijden plaatselijk aan droogte, waardoor zij alleen geschikt zijn voor rogge, haver en aardappelen. Op goede, vochtige z. kunnen zeer goed voedergewassen, mais, aardappelen, knollen, suikerbieten, enz. groeien. Zij zijn eveneens geschikt voor wisselbouw. De zeer droge z. zijn voor de landb. minder geschikt, meestal zijn zij bebost, soms met heide begroeid, soms ook vormen zij zandverstuivingen (Veluwe).

In de z. kunnen allerlei bodemtypen voorkomen, b.v. heidepodsolgrond, bosgrond, oude bouwland-z., duin-z., afgegraven duingronden enz.

In vele z. van Ned. komen leemlagen op verschillende diepte voor. Een ondiepe leemlaag werkt vaak storend, een leemlaag op een diepte van enkele meters kan de waterhuishouding van een z. vaak gunstig beïnvloeden. Onder de z. in de N. provinciën van Ned. komt meestal een keileemlaag voor.

P. BURINGH.

< >