Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Zaaien

betekenis & definitie

1. (landb.) Z. is het op de grond uitstrooien en/of het in de grond brengen van zaaizaden en kunstmest. Men kan 2 wijzen van z. onderscheiden:

(1) breedwerpige zaai, gevolgd door ineggen of onderploegen;

(2) gerichte zaai, waarbij de mest of het zaad (en dus de kiemplanten) in hoopjes, groepjes of rijen aangebracht worden. Hierin is nog weer onderscheid te maken tussen:

a. het leggen in geulen of plantgaten, die naderhand gedicht worden;
b. het in de grond brengen via zaaipijpen en zaaischaren (z. Rijenzaai).

Het is wel waarschijnlijk, dat een volkomen gelijkmatige verspreiding der planten, dus b.v. in vierkants- of driehoeksverband, uit een oogpunt van plantengroei het gunstigst is. Dit schept tevens de mogelijkheid grondbewerkingen of onkruidbestrijding met mechanische middelen toe te passen. Bij rijenzaai (met ongelijkmatige verdeling in de rij) gaat dit ook, maar slechts in 1 richting. Naarmate men door de ontwikkeling der chemische onkruidbestrijding minder afhankelijk wordt van schoffelen en hakken, zal men misschien een kleiner worden van de rijenafstand krijgen. Uit soortgelijke overwegingen heeft men ook wel eens bijzondere zaaiwijzen aanbevolen, b.v. bandzaai, waarbij men enige rijen dicht bij elkaar zaait, tot banden verenigt dus, en tussen de banden meer ruimte laat voor onkruidbestrijding en voor de trekkerwielen. Ook zijn voor het verkrijgen van een zo gelijkmatig mogelijke verdeling der planten wel éenkorrelzaaimachines ontworpen, die de afzonderlijke zaden nauwkeurig op gelijke afstanden in de rij leggen.

Bandenzaai of strepenzaai van kunstmest heeft in het buitenland opgang gemaakt, doordat de mest vlak bij de kiempjes gebracht kan worden. Het voordeel is groter op arme gronden en naarmate men ruimer zaait en minder mest geeft.

2. (bosb.) Z. van houtige gewassen kan geschieden direct op de plaats, waar men het bos wil aanleggen (een werkwijze, waaraan men tegenwoordig veelal de voorkeur geeft boven planten), of wel in de kwekerij, waarvan dan later bossen of wegbeplantingen worden aangelegd. Z. in bosverband heeft het voordeel boven planten, dat
a. het wortelstelsel zich natuurlijk er ontwikkelt (vooral van soorten met penwortel); b. de planten van de aanvang af zich kunnen aanpassen aan de groeiplaats;
c. dat het grotere aantal individuen veel meer mogelijkheden tot selectie biedt. Men zaait meest breedwerpig, soms machinaal met landbouwzaaimachines, terwijl grote zaden gewoonlijk met de pootstok worden gelegd. Op de kwekerij zaait men op goed bewerkte en bemeste grond, welke voor vele soorten met voordeel kan worden geënt met grond, waarop al eerder de te zaaien soort heeft gestaan (z. Symbiose). Men zaait meest op bedden van 1 m breedte, breedwerpig of op rijen, rolt het zaad vast en bedekt i.h.a. met een laag grond zo dik als het zaad groot is. Soms bedekt men met wat wit zand om onkruidgroei en dichtslaan te voorkomen. Om vorstschade en dichtslaan te voorkomen dekt men de zaaibedden ook wel met wat naalden (Pinas-naalden) en beschermt deze met takken van spar of den, die aan weerszijden van de zaaibedden worden gestoken, tegen winter- en voorjaarsvorsten en tegen schrale uitdrogende wind. Vóór het zaaien behandelt men de zaden soms met menie of petroleum tegen muizen-, eekhoorns- en vogelvraat.
3. (volksk.) Men zaait bij wassende maan. Dit is een van de uitingen van sympathie (z. ook Springweek en Worpeldagen). Een andere uiting van sympathie is, dat de zaaier het zaad hoog moet opwerpen, als het koren hoog zal opschieten. In R.K. streken wordt het zaad wel met wijwater gezegend, of de zaaier maakt er een kruis over. In het eerste zaad mengt men ook blaadjes van de gewijde palm of van de kroedwis.