Gezwel, waarbij worden onderscheiden goedaardige en kwaadaardige. De goedaardige gezwellen (b.v. de wrat) blijven locaal en hebben een m.o.m. afgeronde vorm, kwaadaardige gezwellen (b.v. de kanker) vertonen uitlopers en generaliseren dikwijls, d.w.z. dat door uitzaaiing vanuit het grondgezwel ook andere organen kunnen worden aangetast.
Dit geschiedt door tumorcellen, die met het bloed worden vervoerd.