is de tijd gedurende welke door een aan getij water gelegen uitwateringssluis gespuid wordt. De lengte van de s. hangt af van de tijd gedurende welke de buitenwaterstand zich beneden de binnenwaterstand bevindt.
Aanvoer van water naar de sluis dient met gering verhang te geschieden (ruime waterlopen) om de s. bij de heersende eb- en vloed-verhoudingen zo lang mogelijk te maken (z. ook Bovenboezem).