(1808-1880 legde de grondslag voor het middenstandscredietwezen in Duitsl. In tegenstelling tot RAIFFEISEN zag hij slechts een zuiver econ. taak voor zijn credietinstellingen.
Ten einde te slagen achtte hij een beroep speciaal op het eigenbelang der leden noodzakelijk en voerde daarom aandelen met recht op een deel der gemaakte winst en bezoldiging der bestuursleden in.