ganzerik. Plantengesl. der Rosaceae met ca 160 soorten van 1-jarige (zelden) of overblijvende, kruidachtige of soms houtige planten, gekenmerkt door de dubbele rij kelkslippen en de ongenaalde vruchten.
Inheems zijn een 10-tal soorten, waarvan de bekendste zijn: P.anserina L., zilverschoon, met afwisselend kleine en grote, aan de achterzijde behaarde blaadjes; P. erecta RAUSCH., tormentil, met 3-tallige, zittende bladeren, die algemeen is op armoedige gronden (ook blauwgraslanden) en P. reptans L., vijfvingerkruid, met meest 5-tallige bladeren: algemeen op drogere, kalkrijkere plaatsen. Deze 3 soorten zijn overblijvend en hebben gele bloemen. Als sierplanten doen dienst: P.temata K. KOCH, overbl., kruidachtige plant met 3-tallige bladeren, gele bloemen met donkerder voetvlek: Balkan, KI. Az. P.aurea L., met glimmend groene, eirond-lancetvormige blaadjes en gele bloemen, uitstekende rotsplant.
P.nepalensis HOOK., vrij hoge P. met opstijgende stengels en beiderzijds behaarde bladeren; bloemen in pluimen, purperrose; in cultuur zijn de vormen Miss Willmott, rosé met purperrood oog, Master kloris, lichtgeel, rood geaderd, aan de voet bloedrood. P. atrosanguinea Loon., met grofgezaagde, aan de onderkant grijsviltige bladeren, bloemen bloedrood, Himalaya; in cultuur de vorm Gibsons Scarlet. Hiermede verwant zijn de dikwijls gevulde, z.g. P. hybriden; uit verschillende soorten ontstaan, o.a. Drapeau, kastanjebruin; Win. Rollison, halfgevuld, donkeroranje met geel hart; Mrs John Harkness, donkerrood met geel hart,e.a.
P. fruticosa L.,struikachtige soort met langwerpig-lijnvormige blaadjes, aan de bovenzijde donkergroen, aan de onderzijde lichter en behaard: bloemen geel; N.Am. Hiervan verschillende var.: var.farreri Besant, dwergvorm, bloemen geel; var. farreri prostrata, kruipend; var. vilmoriniana KOM., zilverachtig behaard, bloemen lichtgeel; var. mandshurica MAX., dwergvorm, bloemen wit. P. friedrichsenii SPATII gelijkt op P. fruticosa, maar is forser van groei.