In de hoge vervening het tot op het zand vergraven van een strook veen ter breedte van 15-2(1 m op de plaats, waar een wijk of hoofddiep zal worden gegraven. De zo ontstane splitting wordt in het volgende jaar verbreed door aan weerszijden, eveneens tot op het zand, een klemsloot te graven ter breedte van de halve splitting.
Daarna wordt het kanaal gegraven, waarbij het zand in de klemsloten geborgen wordt. Terwijl de vervening aan weerszijden van het kanaal plaats vindt, wordt het achterliggende veen ontsloten door, meestal jaarlijks, 170- 200 m verder op te splitten.