Hiervan spreekt men bij dieren, die óf door hun gedaante óf door een blijvende óf zich steeds wijzigende kleur in grote mate met hun omgeving overeenkomen. Woeslijndieren zijn zandkleurig, pooldieren hebben een witte vacht of witte veren; nachtvlinders, die vaak tegen boomstammen rusten, hebben grauwe dekvleugels, wandelende takken, behorende tot de insecten, vertonen een bijna volledige nabootsing van de takken, waarop zij leven.
Het wandelend blad, eveneens tot de insecten behorend, lijkt in vorm en kleur precies op een blad. De kameleon, een meestal op bomen levende hagedis, heeft het vermogen van huidkleur te verwisselen al naar de kleur van zijn omgeving, en zo zouden nog talrijke vb. kunnen worden genoemd.