is het jonge uitvioeiingsgesleente van een maginatype, waaruit als diepte-gesteente graniet ontstaat en heeft de naam aan de Liparische eilanden te danken, waar het gesteente algemeen voorkomt. L. is in Eng. en Am. algemeen onder de naam rhyoliet bekend.
L. komt ook veel voor als uitgeblazen as en bevat veel bleke puimsteen en verder veldspaat en kwarts, soms met biotiet en hoornblende.De as bestaat voor een groot deel uit goed gevormde kristallen van genoemde mineralen en is dus grofzandig. De grondmassa heeft een groene tot groenachtige kleur. De omgeving van het Tobameer (Sumatra) bestaat voorn. uit zulke zandige l., m.o.m. verweerd. De l.-gronden zijn niet zo vruchtbaar als de kiezelzuurarmere gronden van Java en Bali.