Cryctolagus cuniculus L.
Bij k. wordt onderscheid gemaakt tussen wilde en tamme. De wilde komen voorn. voor op hoge zandgronden in bosrijke omgeving en in de duinen. Bij grote uitbreiding kunnen zij belangrijke schade veroorzaken. Tamme k. worden gehouden voor de vleesproductie en voor de pels als nevenproduct. Bij Angorakonijnen is tevens de wol van belang.
Naast de konijnenhouderij voor nutdoeleinden, worden uit liefhebberij zeer veel k. gehouden. Dit is de z.g. sportkonijnenhouderij. de sportfokkers hebben zich verenigd in plaatselijke verenigingen, Vlaamse reus die gezamenlijk 2 organisaties hebben gevormd nl.: de Ned. Konijnenfokkers Bond (N.K.B.) en de Ned. Bond van Konijnenfokkersverenigingen, die op zijn beurt is aangesloten bij de Raad van Beheer. De konijnensportfokkerij bloeit, vooral in de mijnstreken en in de grote plaatsen. De sociale betekenis hiervan is aanzienlijk.
De voornaamste nutrassen zijn: Franse Hangoor, Groot Chinchilla, Blauwe en Witte Wener. Vooral de Franse Hangoor kan reeds op jeugdige leeftijd een grote hoeveelheid vlees produceren. De konijnenfokkerij voor nutdoeleinden bloeide geweldig op gedurende de beide wereldoorlogen. Het verschafte een behoorlijk stuk vlees, terwijl de voeding met gras, hooi en afvalstoffen weinig moeilijkheden opleverde. Na beëindiging van de oorlog is de nutkonijnenhouderij sterk ingekrornpen.
De huiden van k. zijn zeer gezocht. Zij zijn geschikt voor het vervaardigen van bontwerken.
De voornaamste konijnenziekten zijn: Coccidiosis, trommelzucht en oorschurft. de verliezen door coccidiosis kunnen zeer omvangrijk zijn. Grote zindelijkheid is het beste recept ter voorkoming. In de laatste tijd treedt myxomatose, een nieuwe besmettelijke ziekte, op, die vooral onder de wilde k. slachtoffers heeft gemaakt.
Het k. is het schadelijkste jachtdier en wordt derhalve tot het schadelijk gedierte gerekend. De schade bestaat uit: afknagen en vernielen van fruit- en bosaanplant, vreterij aan groenten, landbouwgewassen, sierheesters en sierplanten, het graven van holen in waterkeringen of in de duinen met als gevolg ernstige verstuivingen, door begrazing vernieling van de natuurlijke plantengroei, enz.
Het k. wordt jaarlijks in vele honderdduizenden exemplaren afgeschoten. Ook al vervolgt men het k. echter met vele methoden (afschieten, fretteren, strikken, klemmen, vergassen in de holen, schieten met lichtbakken enz.), toch is het vrijwel ondoenlijk het uit te roeien i.v.m. de grote voortplantingsproductiviteit. De schade is ten dele te verhelpen door wildafweermiddelen, ten dele door afrastering. Bij afrastering moet men het gaas in de grond haaks naar buiten toe ombuigen, zodat het gravende k. in de hoek van het gaas stuit. Ook aan de bovenkant moet het gaas haaks naar buiten omgebogen worden om overklimmen te voorkomen. De belangrijkste natuurlijke vijanden van het k. zijn: vos, das, hermelijn, wezel, bunzing, havik, bosuil, sperwer en buizerd.
Het wilde k. onderscheidt zich van de haas door de grijzere vacht met een blauwgrijze ondervacht, door de oren die korter dan de kop zijn, door het kleinere lichaam, door het graven van holen en door zijn honkvastheid. K. en haas schijnen elkaar in het zelfde gebied slecht te verdragen.
J. G. TUKKER / E. VAN KOERSVELD.