1. Iemand, wiens hoofdberoep landbouwer is, doch wiens bedrijf zó klein is, dat hij daarop geen volledig zelfstandig bestaan kan vinden.
De k. is derhalve op neven-inkomsten aangewezen.2. (volksk. Een k. is letterlijk de naam voor de bewoner van een kot of kato, d.w.z. een klein, laag huis. In het N.O. van Ned. zegt men:
Van een keuter op n boer,
Dat valt zoer;
Van n boer op n keuter,
Dat gaat vleuter.