Delen uit een stam, die, tengevolge van het taps toelopen daarvan bij het verzagen tot planken, aan de van het hart afgekeerde zijde geheel of gedeeltelijk de oorspronkelijke ronding wan behouden. Men onderscheidt:
1. achterdelen. die aan de ene zijde geheel, aan de andere nog bijna geheel bezaagd zijn;
2. schaaldelen, die aan een kant nog ongeveer voor de helft bezaagd, voor de andere helft wan zijn:
3. schalen, die aan de ene zijde vrijwel geheel wan zijn.
Worden deze 3 delen in de lengte gehalveerd, dan spreekt men van, resp. 1. kantdelen, 2. kantschroten, 3. wanschroten.
K. wordt vaak als afval beschouwd; toch kan het waardevol zijn, omdat het vrijwel geen kwasten bevat. Wel bestaat het geheel of grotendeels uit spint, doch dit behoeft voor allerlei artikelen uit de kleinhoutindustrie geen bezwaar te zijn.