Pot de fam. Geraniaceae behoren drie bekende gesl.:
I Geranium:
bloemen actinomorf, de 10 meeldraden alle met antheren;
II Pelargonium
(gewoonlijk ten onrechte ook geranium genoemd): bloemen zygomorf en met korte spoor (vergroeid met de bloemsteel): de 10 meeldraden niet alle met antheren; III Erodium: bloemen enigszins zygomorf; van de 10 meeldraden dragen slechts de binnenste 5 een anthere.
I Geranium of ooievaarsbek. De Ned. naam is ontleend aan de niet-afvallende, lange en snavelvormig uitgroeiende stijl. Het zijn in het wild voorkomende, overblijvende en éénjarige kruiden en vaste planten. Als onkruid komen ze voor in weiland met een open zode en op bouwland.
Als sierplant voor tuinen worden o.a. de volgende gekweekt:
G.argenteum L., overblijvend, 10-20 cm, met grijsbehaarde, wortelstandige, gelobde bladeren; ‘Lissadell’, met purperrode bloemen.
G.subcaulescens L’HÉR. splendens KOST., met liggende bloemstengels en purperrode bloemen, donkerder geaderd, stamvorm Middell. Zeegeb.
G.pratense L., weide-ooievaarsbek, ca 50 cm, behaarde bladeren 6-12 cm, 7-delig, bloemen vrij groot, blauwviolet, W.Eur.-O. Siberië;
G.p.plenifiorum BERGM., met gevulde bloemen.
G.grandiflorum EDGEW., 30-50 cm, overblijvend, bladeren 5-delig, klierachtig behaard, bloemen blauw-violet, rood geaderd, Himalaya;
G. g. alpinum KNUTH, in alle opzichten kleiner;
G.g.plenum B. et R. met gevulde bloemen.
G. plalypetalum F. et M., 60-70 cm, bloemen violet, kroonbladen witgerand, Kaukasus, Perzië.
G. napuligerum FRANCH., knollen dragende, overblijvende rotsplant, 15-25 cm, bladeren 5-delig, bloemen licht purperrose, China, Korea.
G.sanguineum L., ca 30 cm, met alleenstaande, purperrose bloemen, Centraal en Zuid Europa, Kaukasus.
G.endressii GAY, 20-40 cm, een overblijvende plant met opstijgende
stengels, bloemen licht purperrose, W. Pyreneeën.
II Pelargonium.
Van dit grote Z.Afr. gesl. worden vooral vormen van P. zonale AIT., P.grandiflorum Willd. en P.peltatum AIT. gekweekt. De vermeerdering vindt plaats door te stekken in de zomermaanden in de volle grond van een bak. Nadat callus gevormd is (gezoomd stek) worden de stekken opgepot. Gedurende de wintermaanden vindt de teelt plaats in de koude kas of stookbak.
Van P. zonale worden de meeste var. gekweekt voor potperkplant. De bekendste zijn Rubin en Paul Crampel. De var. Sharrowell wordt wel als snijbloem gekweekt. Populair zijn de z.g. dwerggeraniums, zoals de var. ‘Black Vesuvius’ met zeer donker blad en ‘Friesdorf’. die meer als kamerplant worden gebruikt. De z.g. Franse geraniums (P.grandiflorum) zijn iets moeilijker in cultuur en worden meer als kamerplant dan als perkplant gebruikt. Deze var. bezitten bloemen met 2-5 zwarte vlekken op de kroonbladeren. P.peltatum met enigszins vlezige bladeren, wordt vooral gebruikt als hangplant voor bloembakken en balcons. Ook worden vele vormen van P. zonale met bonte bladeren gekweekt.
De soorten P. odoratissimum WILLD., P. capitatum AIT. en P.roseum WILLD. c.a. zijn voor de reukstofindustrie van betekenis. Door destillatie met water wordt uit de bladeren en bloemen van deze soorten een vluchtige olie (Oleum Geraniï) verkregen. Bekende productiecentra van geraniumolie zijn Réunion, Madagascar, Algiers en Corsica.
Oleum Geranii bezit de geur van rozenolie en wordt, daar het veel goedkoper is, wel als vervalsirigsmiddel van laatstgenoemde olie gebruikt.
In de bergstreken van O. Congo wordt Pelargonium tussen 1000 en 1500 m boven zee geteeld. In 1952 bedroeg de uitvoer 4.060 kg. Een aanplant duurt in Congo meestal 6-8 jaar. De opbrengst per ha per jaar bedraagt 20-30 kg geraniumolie. Het gehalte schommelt tussen 0,8 en 1,4°/00. De reukplant rozengeranium (P. radula L’HÉRIT.) heet in het Frans Geranium Rosat.
III Erodium of reigersbek.
De eenjarige E.cicutarium L’HÉRIT. komt algemeen voor op zandgrond en soms als onkruid.