Het vormen van duinen door de wind is het resultaat van deflatie (uitblazen) en accumulatie (ophopen). Door de snelheid van de wind worden droge zandkorrels verplaatst.
Is de luchtstroom niet met zandkorrels verzadigd, dan worden nog nieuwe zandkorrels meegenomen (deflatie), is de luchtstroom met korrels verzadigd en neemt de windsterkte af, dan bezinken de korrels. Al naar de windsterkte, windrichting en vegetatie van het terrein treden verschillende duinvormen op. Lengte-duinen en sikkelduinen treden op bij een sterke wind uit dezelfde richting in een onbegroeid terrein. Dwarsduinen, paraboolduinen, kamduinen en streepduinen ontstaan als er enige plantengroei aanwezig is. De laatste drie als de vegetatie afsterft.