Het gebruik van de d. berust op de eigenschap van de gelijkzijdige driehoek, dat de 3 loodlijnen van elk willekeurig punt binnen de driehoek op de drie zijden neergelaten samen steeds dezelfde lengte hebben, nl. gelijk aan de lengte van de loodlijn uit de top neergelaten op de basis. Stellen we deze lengte 100, dan kunnen wc door evenwijdige lijnen aan de basis (die de nullijn vormt) deze lengte verdelen in b.v. 10 gelijke delen.
Geteld vanaf de basis geeft dan de eerste lijn 10 delen aan, de tweede lijn 20, de derde 30 enz. tot de top = 100. De d. is te gebruiken voor het uitzetten van drie grootheden, die samen het geheel vormen (vicariërende grootheden). Elke grootheid hoort te staan bij een hoekpunt en wordt gemeten van de daar tegenoverliggende zijde af.