of driephasenstroom. Deze electrische stroom verkrijgt men door combinatie van 3 sinusvormige wisselstromen (de 3 z.g. phasen), welke dezelfde topsterkte en periode hebben, terwijl de tijden, waarop de maximale sterkte wordt bereikt, het derde deel van een periode uiteenliggen.
De bijbehorende combinatie van wisselspanningen wordt draaispanning genoemd. Bij de draaistroomnetten heeft men 4 aansluitingen, één z.g. nulleiding en 3 phaseleidingen. Tussen de nulleiding (welke meestal is geaard) en elk der phaseleidingen heerst één der wisselspanningen, de z.g. phase-spanning. Tussen twee phaseleidingen onderling heerst de z.g. lijnspanning. De sterkte van de lijnspanning is √ 3 maal die van de phase-spanning. Gebruikelijke waarden van de phase-spanning zijn 127 of 220 Volt; voor de bijbehorende lijnspanningen resp. 220 of 380 Volt. De periode bedraagt meestal 1/50 seconde. Bij draaistroom bedient men zich van de ster- of driehoeksschakeling. Bij laatstgenoemde vervalt de nulleiding.
