(1) (Ned.) Wanneer men een coöperatie wil oprichten, die rechtspersoonlijkheid zal moeten bezitten, kan men de grondslag daartoe zoeken, hetzij in de voor verenigingen in het algemeen geldende wet van 22 April 1855, hetzij in de specifieke Coöperatiewet van 1925. De eerste wet vereist voor toekenning van rechtspersoonlijkheid een erkenning door de Kroon (in feite de Min. van Justitie).
In 1874 besliste de Min. van Justitie, dat de wet niet toeliet een erkenning te verlenen aan verenigingen met een stoffelijk doel. Toen werd het nodig de coöperaties te regelen in een afzonderlijke coöperatiewet, die in 1876 tot stand kwam en in 1925 een nieuwe gedaante kreeg.
Deze wet laat veel vrijheid t.a.v. de statuten van coöp. ver. Aan enkele voorschriften moet echter worden voldaan, waarvan de belangrijkste zijn die betreffende de aansprakelijkheid, terwijl de oprichting bij notariële acte dient te geschieden. Naast de z.g. wettelijke coöperaties bestaan er vele coöp. ver., gebaseerd op de wet van 1855. Latere ministers bleken er nl. geen bezwaar tegen te hebben ver. die naast ideële ook commerciële doeleinden nastreven, koninklijke goedkeuring te verlenen. Onderlinge brandwaarborgmaatschappijen, eveneens coöperaties, worden zonder meer erkend op grond van art. 286 Wetboek van Koophandel.
(2) (België) De samenwerkende vennootschappen moeten voldoen aan de wet van 18 Mei 1873. Deze wet werd herhaalde malen gewijzigd en aangevuld. Bij K.B. van 30 Xov. 1935 werden de vigerende teksten gecoördineerd. Zij maken thans het voorwerp uit van Sectie VII van Titel IX van het Handelswetboek.
Bij het Ministerie is een Commissie werkzaam voor de hervorming der handelsvennootschappen. Een subcommissie is belast met de herziening van de wetgeving op het gebied der coöperatieve vennootschappen.