Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Communaal bezit

betekenis & definitie

(1) (Ned.) Gemeenschappelijk bezit (eigendom) ener plaatselijke gemeenschap t.a.v. onroerende goederen; een gedwongen gemeenschap dus. In de een of andere vorm heeft dit verschijnsel zich in de meeste oude cultuurlanden voorgedaan; soms doet het zich nog voor.

De huizen met de tuinen en dgl. behoren in den regel niet tot de gemeenschap. Gemeenschap ten aanzien van de bouwlanden, met periodieke herverkaveling gepaard gaand, is in de landen van de W. Eur. cultuurkring nauwelijks aanwijsbaar, althans grote uitzondering; elders komt of kwam dit wel voor. De ook hier (vooral vroeger) bekende vorm van c. b. heeft betrekking op de onbewerkte gronden: heiden, bossen, weide- en hooilanden. Aldus de Gooise gemene heiden en weiden, de gemeentegronden van N. Brab. en Limb., de marken op onze Oostelijke zandgronden, de stadsweiden der IJselsteden. Het meeste c.b. is ten onzent opgeruimd, vgl. Markenwet; z. echter ook Erfgooierswet. Alleen van de heidevelden, thans niet meer voor agrarische doeleinden gebruikt, zijn nog grote oppervlakten gemeentelijk eigendom. Markegronden zijn er bijna niet meer.

(2) (Indon.) C.b. duidt aan, dat het bezitsrecht op gronden door een gemeenschap (dorp, dorpsbond, stam) wordt uitgeoefend en niet door de individuen van die gemeenschap afzonderlijk. De aldus door een gemeenschap bezeten gronden worden niet als een geheel bebouwd of geëxploiteerd, doch worden overeenkomstig de adat onder de rechthebbenden van de gemeenschap ten gebruike verdeeld.

Men onderscheidt hierbij:

a) periodieke verdeling (variërend van 1-5 jaren);
b) vaste aandelen, iedere gemeenschapsgenoot krijgt een vast stuk voor zijn leven, hetwelk bij dood of verlaten van de gemeenschap aan deze laatste terugkomt.

Erfelijke aandelen komen voor, zodat alsdan weinig verschil meer bestaat met erfelijk individueel bezit. Gronden in c.b. komen voorn, voor in Midden Java en ten dele ook in O. Java.