Planlengesl. der Compositae met ca 400 soorten (éénjarig of overblijvend), gekenmerkt door de aanwezigheid van stroschubben op de bloembodem, gestekelde of fraai ingesneden omwindselbladen en grote, geslachtloze straalbloemen. Hel gesl. is de laatste jaren onderwerp van intensieve systematische studie (zie J.
L. v. SOEST in Ned. Kruidk. Arch. 54, 1947), waardoor talrijke nieuwe soorten zijn opgesteld. Landbouwkundig belangrijk zijn C.pratensis THUILL., knoopkruid, met rode bloemen, die algemeen is op arme graslanden en C.cyanus L., korenbloem, wier blauwe bloemen tot het normale aspect der roggevelden in het diluviale gebied behoren.In cultuur zijn als sierplant ook vormen met purperen, rose of witte bloemen. C. macrocephala PUSCHK., forse, overblijvende plant met grote, gele bloemhoofdjes, Armenië; C.montana L., overblijvende sierplant, lager dan de voorgaande, met blauwe, witte of rosé bloemen, Eur. gebergten; C.dealbata WILLD., overblijvende sierplant met aan de onderzijde grijsviltige bladeren en met rode bloemen, geschikt als snijbloem. Een donkere selectie is de var. steenbergii RUYS.