(volkskunde) Eigenlijk boedeldag, nl. de dag, waarop de boedel wordt verkocht. Een boerenboeldag was tot ver in de tweede helft van de 19e eeuw tevens een kermis.
THINEUS vertelt ervan in Ons Dorp van 1846: In de schuur was een lange rij tafels en banken gezet; ‘s avonds werd alles met kaarsen verlicht. De tapper bediende ‘t gehele gezelschap met brandewijn en jenever. Men zong bij de tonen van de harmonika:
Toen ik op Neerlands bergen stond,
of: Lieve schipper vaar mij over,
of: Aan d’oever van een snellen vliet.
Soms zaten daar op boeldagavond meer dan 70 paren (z. Boelgoed).