Het hullen van gewassen in een nevel met ziektebestrijdingsmiddelen of het omringen daarmee, waarbij het gewas met druppeltjes van ca 10-150 micron wordt bedekt. Bij nevelspuiten geschiedt het met behulp van een krachtige luchtstroom; bij b. wordt de vloeistof ook wel door drukverstuiving, met dampdruk (aerosolbom) of met stoom versplinterd.
Doordat de diameter van de deeltjes gemiddeld 70 micron of zelfs nog kleiner is, wordt met eenzelfde hoeveelheid als bij bespuiten een veel groter oppervlakte bedekt. De opp. is nl. omgekeerd evenredig met de 2e macht van de diameter der druppels, terwijl het aantal druppels in de 3e macht toeneemt. Hierdoor wordt de kans, dat een deeltje in aanraking komt met de te bestrijden parasiet veel groter.
Bij b. wordt voor een volgroeide boomgaard 200 l/ha in een 10-voudige motorspuitconcentratie gebruikt, voor veldgewassen 80-100 1/ha. Een voordeel van de kleine druppels is bij de boomgaarden ook, dat de vloeistof niet van de bladeren afvloeit, zodat ook hierdoor minder vloeistof nodig is.