heten overblijvende sierplanten, behorende tot de fam. der Asclepiadaceae. A. tuberosa L., 60-90 cm hoge plant met afwisselende, lancetvormige- tot langwerpige bladeren en geurige, oranje bloemen in kortgesteelde schermen, die voor snijbloemen worden gekweekt.
Vermeerdering d.m.v. zaad of door scheuren. A. incarnata L., ca 90 cm hoog, bladeren tegenoverstaand, langwerpig tot lancetvormig, bloemen purperrose. Beide soorten zijn inheems in N. Am. A. curassavica L., vaste bloemplant uil Z. Am., 50-150 cm hoog, op Java veel gekweekt en in de bergen van het laagland vaak verwilderd. Te vermeerderen door zaad.