Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Alkaloïden

betekenis & definitie

of plantenbasen noemt men een groot aantal basische stikstofhoudende, veelal bitter smakende organische stoffen, die in het plantenrijk en (zelden) in het dierlijk organisme voorkomen. Men kent honderden a.

Van de meeste is de structuur vastgesteld. Zij blijken tot verschillende groepen der koolstofverbindingen te behoren. De aliphatische aminen en de aminozuren pleegt men echter niet tot de a. te rekenen. Beplanten, die a. bevatten behoren tot de Dicotylen (in het bijzonder de Papaveraceae, Papilionaceae, Ranunculaceae, Rubiaceae); in geringer aantal tot de Monocotylen, zelden tot Gymnospermen en Kryptogamen. Een bepaald a. komt meestal bij slechts één gesl. of enkele verwante geslachten voor.

De a. worden uit de plant, waarin zij meestal in de vorm van zouten voorkomen, gewonnen door deze met verdunde zuren te extraheren, het extract basisch te maken en de vrijgekomen stikstofbasen in aether of chloroform op te nemen of met stoom te destilleren. In vele gevallen lijkt de structuur der a. met die van de hydrolyse-producten der eiwitstoffen samen te hangen (b.v. caffeïne met splitsingsproducten der nucleoproteïden).

De plantenbasen hebben een sterk physiologische werking. Vele zijn giftig (b.v. strychnine). Zij worden o.a. toegepast als 'insecticide (b.v. ’nicotine) of om hun pharmacologische werking (b.v. kinine). Terwijl men enerzijds planten verbouwt om daaruit a. te winnen, tracht men in andere gevallen het alkaloid-gehalte te doen dalen en een gewas te kweken, dat b.v. betere eigenschappen als voedingsmiddel bezit (zoals de zoete 'lupine, die in tegenstelling tot de bittere lupine als veevoeder bruikbaar is). H. J. DEN HERTOG.

Overzicht der belangrijkste a. met hun stamplanten. Aconitine, komt naast vele bijalkaloiden in Aconitum napellus en andere A.-soorten voor. Wordt meest bereid uit gedroogde wortelknollen. Het wordt soms gebruikt als hartmiddel. Het bevordert zweetafscheiding en is zeer giftig. Atropine = Solanaceae-alkaloide (z.o.).

Cocaïne (= benzoylcocaïne) als zodanig hoofdzakelijk aangetroffen in Erythroxylon coca, var. bolivianum. Nauw verwante cocaïnen komen voor in andere var., voorn, in var. spruceanum, die de Java-coca levert. Ondanks hoog alkaloidgehalte (ca 2 %) is deze laatste wegens de bijalkaloiden niet direct geschikt voor de cocaïne-bereiding.

De cocaïne wordt gebruikt als stimulans en als locaalanaesthelicum. Voor het laatste doel is het grotendeels door synthetica vervangen. Coffeïne, het belangrijkste a. uit Coffea-soorten en Thea chinensis, verder voorkomende in Ilex paraguariensis (Maté), Cofa-soorten, Paullinia cupana (Guarana). Technisch bereid uit theestof, uit koffiebonen bij de bereiding van ‘coffeïnevrije’ koffie.

Coffeïne wordt gebruikt als hart-stimulans. Colchicine, het belangrijkste a. van Colchicum autumnale, meest bereid uit het zaad (0,3-0,4%), minder uit de knollen (0,3 %). De zaden komen hoofdzakelijk uit Midden Eur. Colchicine wordt gebruikt bij acuut rheuma, ook voor polyploidie-proeven. Het is zeer giftig.

Curare-a., meest tubocurarine van Chondodendron tomentosum Ruiz et PAVON, een Meniaspermaceae-liaan van Noordel. Z. Am. Het wordt bereid uit de ruwe extracten, bekend als buis-(tubo) curare en potcurare, vroeger door de Indianen als pijlgift gebruikt. Curare is van veel belang bij narcose wegens remming van de overbrenging van zenuwprikkels op de spier.

Emetine, belangrijkste a. uit Cephaëlis ipecacuanha, vooral in de wortel voorkomende. De Braz. grondstof bevat ca 2,5% a., waarvan 70% emetine, verder cephaëline en psychotrine. Emetine wordt vooral gebruikt tegen amoebendysenterie. Het irriteert zeer sterk de slijmvliezen!

Ephedrine, komt voor in soorten van het geslacht Ephedra. Cultures o.a. in Z. Dakota, tegenwoordig echter veel synthetisch bereid. Gebruikt bij asthma.

Ergotoxine (1), ergotamine (2) en ergometrine (3), belangrijkste a. van Secale cornutum. (1) bleek later een mengsel van drie a. Therapeutisch zijn (2) en (3) het meest van belang.

Secale cornutum thans veel door kunstmatige infectie van rogge verkregen, groeit vooral in Zwitserl., Oostenr., Hongar. en de Ver. St.. De bereiding is technisch moeilijk, daar de samenstellende grondstof wisselt. Gebruikt om zijn uterus-werking.

Hydrastine, met het naverwante berberine in Hydrastis canadensis. Berberine alleen komt voor in Berberis-soorten, voorn, in de sectie Mahonia. Beide in zuivere toestand weinig gebruikt.

Hyoscyamine = Solanaceae-a. (z.o.). Kina-a., waarvan de belangrijkste zijn: kinine, kinidine, cinchonine en cinchonidine, voorkomend in Cinchona-soorten. Grondstof voor de bereiding levert in hoofdzaak C. ledgeriana. Kininezouten worden gebruikt bij de malariabestrijding, kinidine in de harttherapie.

Lobeline, belangrijkste a. van Lobelia inflata. Het gehele kruid bevat 0,3-0,4% a. Lobeline wordt de laatste tijd ook synthetisch bereid, daar de natuurlijke productie te kort schiet. Stimulans voor het ademhalingscentrum.

Nicotine, voorkomend in Nicotiana-soorten naast talrijke verwante a. Afhankelijk van de soort is nicotine ofwel een der andere het hoofd-a. Technisch bereid uit tabaksafval of uit speciaal daartoe geteelde (Marienwerder) nicotine-rijke soorten. Het ruwe a. doet dienst als insecticide.

Opium-a., bereid uit opium, waarin twee groepen a., morphine, codeïne en thebaïne behorende tot de eerste, papaverine, narcotine en narceïne tot de tweede groep. Bereiding der afzonderlijke a. berust naast extractie ook op verschil in chcm. eigenschappen. Morphine wordt ook rechtstreeks gewonnen uit papaverbolkaf. Hierin wisselt het gehalte echter sterk. Speciale vergunning is vereist voor de verwerking met het oog op ongewenst gebruik. Med. is opium zeer belangrijk. Morphine werkt vooral pijnstillend, codeïne hoestprikkel verminderend, papaverine wordt gebruikt tot opheffing van kramptoestanden van de gladde spieren.

Physostigmine, a. uit de zaden van Physostigma venenosum of Calabar-bonen, een W.Afr. liaan (Papilionaceae), in Braz. gekweekt.

Pilocarpine, hoofd-a. van Pilocarpus jaborandi of P. microphyllus, heesters van trop. en subtrop. Z. Am. Vooral gebruikt in oogheelkunde, als antagonist van atropine.

Scopolamine (= Hyoscine) = Solanaceae-a... Solanaceae-a.. Chem. verwante a. in wisselende verhouding naast elkaar voorkomend in Solanaceae, vooral Atropa, Hyoscyamus, Datura en Duboisia (Austr.).

Hyoscyamine wordt gewoonlijk bereid uit H.muticus (Egypte), waarin ca 1 % a. Uit hyoscyamine ontstaat door racemisatie atropine. Bron voor scopolamine is Datura metel (India), thans ook Duboisia. Atropine is vooral werkzaam op het autonome, scopolamine op het centrale zenuwstelsel; beide med. veel gebruikt, ook in de oogheelkunde (pupilverwijding).

Sparteïne, hoofd-a. van Sarothamnus scoparius. Hoogste gehalte ca 3%. Ook in lupinesoorten gevonden. Technische bereiding uitsluitend uit de jonge bremtoppen, vóór de bloei (Mei) verzameld. liet vindt een gering gebruik in de harttherapie.

Strychnine, belangrijkste a. van Strychnos nux-vomica, waarin het naast een gelijke hoeveelheid brucine voorkomt. Bereid uit de zaden, welker hardheid een speciale voorbereiding, b.v. stoom doorleiden, vraagt. Med. gebruikt als stimulans, maar het is belangrijker voor de bestrijding van schadelijk gedierte.

Theobromine, naast codeïne voorkomend, echter hoofd-a. in Theobroma cacao.

Veratrine, mengsel van a. uit Schoenocaulon officinale, bestaande uit cevadine (= kristallijn veratrine) en veratridine. Van secundair belang als stamplant is Veratrum viridis. Therapeutisch gebruikt in zalven bij neuralgie, maar meer als anti-parasiticum.

Yohimbine, identiek met quebrachine, resp. van Corynanthe yohimbe en Aspidosperma quebracho, trop. gewassen. Het wordt gebruikt bij uitputtingstoestanden. F. H. L. VAN Os.

< >