A. T o e l a t i n g s e x a m e n H.B.S.
1. Rekenen:
a. de vier hoofdbewerkingen met gehele getallen, tiendelige (geen repeterende) en gewone breuken en het uitwerken van niet te ingewikkelde vormen;
b. bekendheid met de eenvoudigste kenmerken van deelbaarheid en het zoeken van het K.G.V. en de G.G.D. door ontbinding in factoren;
c. kennis van het metrieke stelsel;
d. het oplossen van eenvoudige vraagstukken;
e. geoefendheid in het rekenen uit het hoofd met niet te grote getallen*.
2. Ned. taal:
a. nauwkeurig en natuurlijk lezen en goed verstaan van eenvoudig proza en zeer eenvoudige poëzie*;
b. enige bedrevenheid in het schriftelijk weergeven van een eerst verteld en daarna voorgelezen opstelverhaaltje;
c. het zonder grove fouten maken van een dictée of invuloefening, in hoofdzaak lopende over de werkwoordsvorming;
d. enige bekendheid met de delen van de zin (gezegde, onderwerp, belanghebbend -meewerkend- en lijdend voorwerp, bijv. en bijw. bepaling) en met de woordsoorten.
3. Aardrijkskunde:
Kennis der hoofdzaken van de aardrijkskunde van Nederland, Ned.-Indië, Suriname en Curaçao. Enige kennis van de aardrijkskunde van Europa: onderlinge ligging der staten, de namen en ligging van enkele der belangrijkste gebergten, wateren en steden. De namen en ligging der voornaamste staten in de overige werelddelen en de namen en ligging van de voor Nederland het meest van belang zijnde steden in die staten. De namen en ligging der wereldzeeën.
4. Geschiedenis:
Bekendheid met de voornaamste personen en gebeurtenissen en kennis der voornaamste jaartallen uit de Vad. Geschiedenis na 1500.
Het onderzoek naar de met een * gemerkte onderdelen wordt alleen ingesteld voor de candidaten, die deelnemen aan het mondeling gedeelte van het toelatingsexamen. Alle andere vakken en vakdelen worden door schriftelijk werk onderzocht. Naar het schriftelijk werk wordt ook de vaardigheid in het schrijven beoordeeld. Indien de uitslag van het schriftelijk onderzoek zodanig is, dat de commissie daarin aanleiding vindt den candidaat toe te laten of af te wijzen en deze uitslag in overeenstemming is met het oordeel van het betreffende hoofd der lagere school, wordt op grond van deze overeenstemming en zonder mondeling examen tot toelating of afwijzing besloten. Is deze overeenstemming niet aanwezig of bestaat omtrent de uitslag van het schriftelijk onderzoek twijfel, dan wordt een mondeling onderzoek ingesteld voor elk der vakken Ned. taal, Rekenen, Aardrijkskunde en Geschiedenis.
B. E i n d e x a m e n H.B.S. 5-j a r. c u r s u s 1). S c h o o l e x a m e n.
1) Geldt tevens voor de bijzondere H.B.S. met 4- of 5-jarige cursus met gelijke bevoegdheid als de openbare H.B.S. 5-j. c.
1. Wiskunde:
a. de reken- en stelkunde, omvattende de reken- en meetkundige reeksen, de logarithmen, de samengestelde interestrekening, de zonder „kunstgrepen” op te lossen vergelijkingen van de 1e en de 2e graad met één of meer onbekenden en de oplossing van vraagstukken, die daartoe aanleiding geven; eenvoudige grafische voorstellingen. (Onbepaalde vergelijkingen worden niet gevraagd).
b. de driehoeksmeting, omvattende de goniometrische betrekking van één of meer hoeken, de toepassingen van deze onderwerpen op meetkundige vraagstukken en eenvoudige goniometrische vergelijkingen.
c. de stereometrie, omvattende inzicht in ruimtefiguren en bekendheid met de eigenschappen van de drievlakshoek, de eenvoudigste veelvlakken en omwentelingslichamen. (Kennis van de eigenschappen van de boldriehoek wordt niet geëist.)
d. de beschrijvende meetkunde, omvattende enige vaardigheid, bij het uitvoeren van de voornaamste werkstukken verlangd. (Toepassingen betreffende onderwerpen, waarop deze werkstukken steunen, of die daarmee in onmiddellijk verband staan, zijn niet buitengesloten).
2. Mechanica: eerste beginselen van de leer der bewegingen en der krachten.
Geëist wordt de kennis van de eenparige en eenparig veranderlijke bewegingen en de leer der samenstelling van die bewegingen; de dynamische grondbegrippen met toepassing op eenvoudige gevallen van beweging, ook van verbonden lichamen; eenhedenstelsels; de samenstelling van krachten en koppels; de leer van het zwaartepunt en zijn plaatsbepaling voor enkele zeer eenvoudige lichamen; eenvoudige gevallen van evenwicht, ook met inachtneming van de wrijving (géén topwrijving); de leer van arbeid en arbeidsvermogen met toepassing op eenvoudige gevallen van beweging. (De candidaat behoort zowel door het beantwoorden van vragen over deze onderwerpen, als door het oplossen van vraagstukken te kunnen tonen, dat deze onderwerpen zijn eigendom zijn.)
3. Natuurkunde: proefondervindelijke natuurkunde en de belangrijkste toepassingen; bekendheid met eenvoudige natuurwetten; toepassing van de wiskundige uitdrukking dezer wetten op eenvoudige vraagstukken. (Van belang is een juist begrip van het verband, dat tussen de verschillende groepen van verschijnselen bestaat. Hieraan wordt meer waarde gehecht dan aan een uitvoerige kennis van bijzonderheden.)
4. Scheikunde: hoofdbeginselen der anorganische en organische scheikunde en enkele belangrijke toepassingen.
5. Natuurlijke historie, omvattende:
a. kennis van de bouw en de levensverrichtingen van het menselijk lichaam;
b. kennis van enige hoofdstukken uit de algemene biologie;
c. kennis van een zestal belangrijke, niet te nauw verwante plantenfamilies ter keuze van den candidaat, waarbij deze blijk moet geven de voornaamste daartoe behorende inheemse planten te kennen. Aan deze kennis behoort bekendheid met de hoofdzaken der vormleer en met de hoofdindeling van het plantenrijk ten grondslag te liggen.
d. kennis van de stofwisseling der plant en van haar anatomische bouw, voorzover deze tot goed begrip hiervan nodig is;
e. kennis van een overzicht van het dierenrijk, in hoofdzaak wat in de vierde klasse van dit onderwerp is behandeld.
6. Staatshuishoudkunde, omvattende voortbrenging, verdeling, omloop en gebruik der goederen; één en ander uit de geschiedenis der staathuishoudkunde*.
7. Aardrijkskunde: hoofdzaken uit de economische aardrijkskunde van Nederland en Ned. Oost- en West-Indië en betreft dus de bestaansmiddelen, vooral in verband met klimaat, bodem, ligging en de trap van ontwikkeling der bevolking. Voor natuurkundige aardrijkskunde wordt gevraagd de kennis van die verschijnselen uit de atmosfeer en de hydrosfeer, die van invloed zijn op het klimaat*.
8. Geschiedenis: kennis van het verloop en het onderling verband der gebeurtenissen van het Weener congres af, vooral van de jongste tijd en met inbegrip van de Volkenbond en zijn betekenis*.
9. Ned. taal en letterkunde:
De candidaat moet bewijzen, dat hij zich in de Ned. taal zowel schriftelijk als mondeling juist en vaardig kan uitdrukken, dat hij die zuiver kan spellen, dat hij goed kan lezen en het gelezene verstaat. Bovendien moet de candidaat bij het mondeling examen de bewijzen geven, dat hij enkele van de voornaamste voortbrengselen van de letterkunde uit verschillende perioden met vrucht heeft gelezen, dat hij die in verband weet te brengen met de tijd, waarin zij ontstonden en dat hij bekend is met enige der voornaamste figuren uit onze letterkunde.
10, 11 en 12. Franse, Engelse en Hoogduitse taal: schriftelijk vertalen van een stuk eenvoudig proza uit de vreemde taal in goed Nederlands; bij het mondeling onderzoek wordt geëist, dat de candidaat toont een hem voorgelegd, te voren niet behandeld, stuk in die talen goed te begrijpen, dat hij zich in de vreemde taal redelijk goed weet uit te drukken, enige idiomatische kennis bezit en een behoorlijke uitspraak heeft.
In één of meer van de met een * gemerkte vakken (staathuishoudkunde, aardrijkskunde en geschiedenis) behoeft geen examen te worden afgelegd door hem, die gedurende het laatste schooljaar op zijn rapporten voor elk dezer vakken afzonderlijk geen lager cijfer dan 6 heeft of wiens gemiddeld rapportcijfer voor elk dezer vakken afzonderlijk gedurende het laatste schooljaar niet minder is dan 6½, indien het laatste rapportcijfer ten minste 6 is geweest. Van een mondeling examen in één of beide afdelingen der wiskunde, in mechanica, natuurkunde en scheikunde is vrijgesteld hij, die in zulk een afdeling of in zulk een vak voor het schriftelijk werk niet minder dan het cijfer 7 heeft verkregen. (Eerste afdeling der wiskunde: reken- en stelkunde en driehoeksmeting; 2e afdeling: stereometrie en beschrijvende meetkunde; voor elk der afdelingen wordt één cijfer toegekend).
In het algemeen omvat het schriftelijk examen: wiskunde, mechanica, natuurkunde, scheikunde, Nederlands, Frans, Engels en Duits en het mondeling examen: nat. historie, Nederlands, Frans, Engels, Duits, staathuishoudkunde, aardrijkskunde en geschiedenis.
C. S t a a t s e x a m e n (genoemd examen voor extraneï) ter verkrijging van een gelijk diploma (H.B.S. 5-jar. cursus) als dat van het eindexamen, onder B. bedoeld.
Exameneisen:
Wiskunde, als onder B;
Mechanica als onder B met hier de toevoeging: de kogelbaan;
Natuurkunde, Scheikunde en Nat. Historie als onder B;
Cosmografie: enkele hoofdstukken ter keuze van den candidaat; waarneming van sterrenbeelden en van de beweging der hemellichamen; vorm en beweging der aarde; het planetenstelsel, kometen en vaste sterren;
Staatsinrichting: overzicht van de geschiedenis der Nederl. staatsinrichting; het bestuur van staat, provincie en gemeente;
Staatshuishoudkunde en Aardrijkskunde als onder B;
Geschiedenis als onder B maar te beginnen bij de Franse revolutie;
Ned. taal en letterkunde als onder B;
Franse, Engelse en Hoogduitse taal en letterkunde als onder B betreffende vreemde talen, maar hier bovendien: Het onderzoek in de letterkunde blijft beperkt tot een bespreking van enige werken, die de candidaat in de vreemde taal gelezen heeft uit twee harer hoofdtijdperken;
Handelswetenschappen:
a. het bepalen en detailleeren van de handelswinst bij het enkel boekhouden; het samenstellen van kas-, bank-, inkoop-, verkoop-, voorraad-, debiteuren- en crediteurenboek en prima-nota; het samenstellen van een eenvoudige jaarrekening van een verbruikshuishouding; het opstellen van een rekening-courant volgens de staffel-methode.
b. het maken van eenvoudige journaalposten en het journaliseren van kas-, bank-, inkoop-, verkoopboek en prima-nota; het samenstellen van een eenvoudige verlies- en winstrekening; het opstellen van een factuur, een disconto- en een effectennota*;
Handtekenen: het maken van een tekening naar de natuur*;
Rechtlijnig tekenen: het maken van een vlakversiering op meetkundige grondslag*;
Lichamelijke oefening: uitvoering van houdingsoefeningen, lenigheidsoefeningen, evenwichtsoefeningen, behendigheidsoefeningen zonder en met toestellen. Voor mannelijke candidaten bovendien: klimoefeningen in palen en in touwen en springoefeningen ook over bok en paard. Hij behoort voorts blijk te geven, dat hij lichte athletiek en sportspelen heeft beoefend.
(*Ter keuze van de candidaten wordt òf voor de handelswetenschappen òf voor het hand- en rechtlijnig tekenen de examenstof beperkt tot de leerstof, die in de 4de klas der H.B.S. behandeld wordt).
Mondeling examen wordt in elk geval afgelegd in Nat.-Historie, cosmografie, staatsinrichting, staathuishoudkunde, aardrijkskunde, geschiedenis, Ned. taal en letterkunde, Franse, Duitse en Engelse taal en letterkunde.
Het schriftelijk examen omvat wiskunde, mechanica, natuurkunde, scheikunde, Ned. taal, Franse, Duitse en Engelse taal, handelswetenschappen, hand- en rechtlijnig tekenen.
Mondeling examen wordt afgelegd in wiskunde (in één of beide afdelingen, zie onder B), mechanica, natuurkunde, scheikunde en handelswetenschappen, tenzij voor één of meer dezer afdelingen of vakken vrijstelling is verworven wegens het met minstens een 7 gewaardeerde schriftelijk examen.
Van het examen in lichamelijke oefening kunnen worden vrijgesteld de candidaten, die een verklaring overleggen, ondertekend door twee geneeskundigen, waaruit blijkt, dat zij het laatste jaar vóór het examen ongeschikt waren, het onderwijs in de lichamelijke oefening, gelijk dat in de 5e klasse van een H.B.S. wordt gegeven, te volgen.
D. E i n d e x a m e n H.B.S. A (litt. econ.) S c h o o l e x a m e n.
1. Nederl. taal en letterkunde: de candidaat moet zowel schriftelijk als mondeling zich juist en vaardig kunnen uitdrukken, zonder taal- en spelfouten kunnen schrijven, goed kunnen lezen en het gelezene verstaan, bekend zijn met de hoofdtrekken der Ned. letterkunde, enkele van de voornaamste voortbrengselen dier letterkunde hebben gelezen en die in verband weten te brengen met de tijd, waarin zij ontstonden.
2. Franse, Engelse en Duitse taal en letterkunde: de candidaat moet
a. vaardigheid bezitten in het juist overbrengen der vreemde taal in zuiver Ned. proza;
b. vaardigheid bezitten in het juist overbrengen van Ned. proza in de vreemde taal;
c. vaardigheid bezitten in het stellen van een handelsbrief naar aanleiding van een gegeven, niet te samengestelde handelstransactie;
d. vaardigheid bezitten in het spreken der taal, mede naar aanleiding van een onderzoek omtrent zijn kennis der letterkunde en van enkele der voornaamste voortbrengselen dier letterkunde, welke de candidaat heeft gelezen, bij voorkeur uit verschillende tijdperken.
3. Geschiedenis: kennis van de economische ontwikkelingsgang der volken van de 15e eeuw af, mede in verband met handel, industrie en verkeer en met ontdekkingen en uitvindingen. Kennis van de hoofdzaken der politieke geschiedenis sedert de Franse revolutie, vooral van de jongste tijd en met inbegrip van de Volkenbond en zijn betekenis.
4. Staatsinrichting: kennis van de gemeente-, provinciale- en staatsinrichting van Nederland en van de staatsinrichting van Ned.-Indië, Suriname en Curaçao.
5. Aardrijkskunde: kennis van de voortbrenging en de verspreiding van de voornaamste handelsartikelen der wereld; van het verkeer, voorzover van belang voor Nederland, Ned.-Indië, Suriname en Curaçao, zomede kennis van Nederland, Ned.-Indië, Suriname en Curaçao en van de staten, waarmede zij handelsbetrekkingen van betekenis onderhouden. Kennis van die verschijnselen uit de atmosfeer en de hydrosfeer, die van invloed zijn op het klimaat.
6. Staathuishoudkunde: kennis van de voortbrenging, de verdeling, de omloop en het verbruik der goederen; van het munt-, crediet- en bankwezen; van de hoofdtrekken der geschiedenis van de staathuishoudkunde en van de geschiedenis der statistiek.
7. Handelswetenschappen: de candidaat moet tonen inzicht te hebben in- en kennis der toepassing hebben van de beginselen der financiëel-economische verantwoording, zooals deze tot uiting komen in
1° het boekhouden. De stof omvat: enkel en dubbel boekhouden, zowel naar de dagelijkse als naar de maandelijkse methode, het rekening-systeem der verschillende vennootschappen en coöperatieve verenigingen, de boeking van reserves en de daarmee verband houdende rekeningen en van het samenstellen van de balans en de verlies- en winstrekening, enige kennis van de kameralistische methode en der beginselen van de balansleer.
2° het handelsrekenen en de financiële rekenkunde. De stof omvat: de berekeningen betreffende de handel in goederen, munten, wissels, effecten en betreffende de credietverlening, de gemiddelde waarden; het samenstellen van rekeningen-courant naar de gebruikelijke methoden; de theorie en de toepassingen van reeksen, samengestelde interest, annuïteiten en emissiekoersen.
8. Scheikunde en Scheikundige Technologie: kennis van de hoofdzaken uit de anorganische en organische scheikunde, mede in verband met de samenstelling van enige voor handel en nijverheid belangrijke producten, afkomstig uit het delfstoffen-, planten- en dierenrijk, eveneens van de oorsprong en bereiding dier producten.
Desgewenst kan examen worden gevorderd in andere vakken of onderdelen van vakken, onderwezen in de hoogste klas der school. Het schriftelijk examen omvat de vakken 1, 2, 3, 5, 6 en 7. In de vakken 4 en 8 kan òf schriftelijk òf mondeling examen worden afgelegd. Het mondeling examen omvat alle vakken, waarin geëxamineerd wordt. Van een mondeling examen in geschiedenis, aardrijkskunde en één of twee afdelingen van het vak handelswetenschappen (1e afd. boekhouden; 2e afd. handelsrekenen en fin. rekenk.) is vrijgesteld hij, die in dit vak of deze afdeling voor het schriftelijk examen niet minder dan een 7 heeft gekregen.
E. E i n d e x a m e n h o g e r e h a n d e l s s c h o l e n m e t 5-j a r. c u r s u s. S c h o o l e x a m e n.
1. Ned. taal en letterkunde: als onder D.
2. Franse, Duitse en Engelse taal en letterkunde:
a. vaardigheid in het juist overbrengen van Ned. proza in de vreemde taal en omgekeerd;
b. vaardigheid in het stellen (ook van brieven) in de vreemde taal naar gegeven onderwerpen;
c. vaardigheid in het spreken der taal over een onderwerp van de dag en over door hem gelezen boeken;
d. de candidaat moet enkele van de voornaamste voortbrengselen der letterkunde gelezen hebben, bij voorkeur uit verschillende tijdperken.
3. Handelscorrespondentie: voldoende kennis van de handelsterminologie in de vreemde talen en vaardigheid in het stellen van brieven over handelstransacties.
4. Geschiedenis en handelsgeschiedenis: kennis van de econ. ontwikkelingsgang der volken, mede in verband met handel, industrie en verkeer en met ontdekkingen en uitvindingen en van de hoofdzaken der politieke geschiedenis sedert de Franse revolutie, vooral van de jongste tijd.
5. Aardrijkskunde en handelsaardrijkskunde: kennis van de voortbrenging en het gebruik van en de handel in de voornaamste artikelen der wereld; kennis van het verkeer te water en te land, vooral voorzover dat van belang is voor Nederland en zijn overzeese gewesten; kennis van de handelsbeweging van Nederland en zijn overzeese gewesten en van die van andere staten, voorzover die voor Nederland betekenis heeft; kennis van die verschijnselen uit de atmosfeer en de hydrosfeer, die van invloed zijn op het klimaat.
6. Handelswetenschappen: de candidaat moet
a. bekend zijn met enkel en dubbel boekhouden, inrichting en gebruik van hulp- en bijboeken, journaliseren, bijhouden en afsluiten van grootboek, rekeningsysteem van vennootschappen, coöperatieve verenigingen en van verbruiksverenigingen, samenstellen van balans- en winstrekening, voornaamste technische hulpmiddelen voor boekhouding en administratie;
b. kennis hebben van de meest voorkomende berekeningen in de goederen-, effecten-, metaal- en wisselhandel, ook voor zooveel de termijnhandel en de arbitrage betreft; kennis hebben van de berekeningen bij credietverlening op korten en langen termijn en van kostprijsberekeningen;
c. kennis hebben van de organisatie en de techniek van de handel in het algemeen en in zijn voornaamste onderdelen, alsmede van de instellingen ter bevordering van de handel;
d. enige kennis hebben van de organisatie en het financiewezen der onderneming.
7. Staathuishoudkunde: als onder D.
8. Handelsrecht: kennis van de privaatrechtelijke rechtsverhoudingen, vooral van die, welke voor het bedrijfsleven van betekenis zijn.
9. Staatsinrichting: als onder D.
10. Scheikunde en warenkennis: kennis van de hoofdzaken uit de anorganische en organische scheikunde en van de oorsprong, bereiding, samenstelling en vervalsing van enige voor handel en nijverheid hier te lande belangrijke handelswaren, afkomstig uit het delfstoffen-, planten- en dierenrijk, en enige kennis omtrent practische onderzoekingsmiddelen.
Het examen omvat voorts andere vakken, in het laatste schooljaar onderwezen. Schriftelijk zowel als mondeling wordt examen afgelegd in Ned., Franse, Engelse en Duitse taal en letterkunde, boekhouden en handelsrekenen. In het cijfer voor een taal is dat voor de betreffende handelscorrespondentie verwerkt. Voor handelswetenschappen worden twee cijfers toegekend (één voor boekhouden, waarin eventueel bedrijfshuishoudkunde en één voor de rest).
F. T o e l a t i n g s e x a m e n K w e e k s c h o o l v o o r o n d e r w ij z e r s m e t 4-j a r. c u r s u s:
1. Ned. taal en lezen:
a. enige vaardigheid in het schriftelijk uitdrukken der gedachten;
b. schrijven zonder grove taalfouten;
c. enige kennis van de hoofdzaken der Ned. spraakkunst;
d. het lezen en verstaan van een eenvoudig stuk Nederlands;
2. Schrijven: het schrijven van een goede lopende hand;
3. Rekenen:
a. vlug en nauwkeurig cijferen met gehele en gebroken getallen;
b. procentrekening, kennis van het metrieke stelsel, bekendheid met eenvoudige oppervlakte- en inhoudsberekeningen; blijkende uit de oplossing van practische vraagstukjes;
4. Frans: het lezen en verstaan van een zeer eenvoudig stuk proza;
5. Geschiedenis: enige kennis van de hoofdzaken uit de geschiedenis des vaderlands;
6. Aardrijkskunde:
a. enige kennis van de staatkundige aardrijkskunde, inzonderheid van Europa;
b. enige nadere kennis van Nederland en Ned.-Indië;
7. Kennis der natuur: enige bekendheid met inlandse planten en gewervelde dieren en met enkele eenvoudige natuurkundige verschijnselen;
8. Tekenen: het tekenen, ter keuze van den adspirant, van een eenvoudig voorwerp naar de natuur of van een eenvoudig vlak figuur;
9. Zang: aanleg voor de zang.
G. T o e l a t i n g s e x a m e n K w e e k s c h o o l v o o r o n d e r w ij z e r s m e t 3-j a r. c u r s u s:
1. Ned. taal en lezen:
a. enige vaardigheid, zowel in het mondeling als in het schriftelijk uitdrukken der gedachten;
b. schrijven zonder grove taalfouten;
c. kennis van spraakkunstige begrippen, voorzoover die kennis nodig is voor het zuiver schrijven der moedertaal en voor de studie van vreemde talen;
d. het lezen en verstaan van een niet te moeilijk stuk Nederlands;
2. Schrijven als onder F;
3. Rekenen:
a. vlug en nauwkeurig cijferen met gehele en gebroken getallen;
b. kennis van het metrieke stelsel;
c. enige kennis van de voornaamste buitenlandse munten, procentrekening, effectenrekening, bekendheid met oppervlakte- en inhoudsberekeningen; blijkende uit de oplossing van practische vraagstukjes;
d. enige hoofdzaken uit de theorie der rekenkunde: met name praktisch bruikbare kenmerken van deelbaarheid, G.G.D., K.G.V. en evenredigheden;
4. Meetkunde: eigenschappen en congruentie van drie- en vierhoeken; evenredigheid van lijnen; merkwaardige lijnen in de driehoek; oppervlakte van drie- en vierhoeken; eenvoudige eigenschappen van de cirkel;
5. Algebra: hoofdbewerkingen met gehele en gebroken getallen; merkwaardige producten en quotiënten en ontbinding in factoren; G.G.D. en K.G.V.; vergelijkingen van de 1e graad met één of meer onbekenden;
6. Frans, Duits en Engels: het lezen en verstaan van een eenvoudig stuk proza of poëzie;
7. Geschiedenis: kennis van de hoofdzaken uit de geschiedenis des vaderlands; enige kennis van de hoofdtrekken der algemene geschiedenis tot 1789;
8. Aardrijkskunde: enige algemene kennis van de aardrijkskunde van Europa en van de andere werelddelen; Nederland, Ned.-Indië, Suriname en Curaçao meer in het bijzonder;
9. Kennis der natuur:
a. voornaamste eigenschappen van vaste lichamen, vloeistoffen en gassen; voornaamste verschijnselen op het gebied der warmte;
b. enige kennis van het menselijk lichaam en van de voornaamste inlandse planten en dieren;
10. Tekenen: het tekenen van een eenvoudig voorwerp naar de natuur;
11. Zang als onder F.
Vrijgesteld van dit examen zijn:
a. de bezitters van een einddiploma H.B.S. 3-jar. cursus;
b. zij, die tot de vierde klas zijn toegelaten van een H.B.S. 5-jar. cursus, of H.B.S. voor meisjes met 6-jar. cursus, of hogere handelsschool met 5-jar. cursus, of middelb. school voor meisjes, of gymnasium;
c. de bezitters van het volledig diploma M.u.l.o. A.
Is het aantal adspiranten, die voor toelating in aanmerking komen, groter dan het aantal beschikbare plaatsen, dan houden de directeur en één of meer leraren een schifting, waarbij onder meer gelet wordt op de aanleg en het karakter der adspiranten en de indruk, die zij als persoon maken.
H. E x a m e n v o o r o n d e r w ij z e r (akte van bekwaamheid A), zowel eindexamen van een kweekschool, als staatsexamen voor extraneï.
1. Ned. taal:
a. vaardigheid in het mondeling en schriftelijk uitdrukken der gedachten; kennis van de hoofdzaken der Ned. spraakkunst;
2. Lezen: nauwkeurig en natuurlijk lezen met een beschaafde uitspraak; de aspiranten moeten daarbij blijk geven, dat zij het gelezene verstaan;
3. Franse, Duitse en Engelse talen: het schriftelijk vertalen van een eenvoudig stuk proza uit de vreemde taal in het Nederlands;
4. Schrijven: vaardigheid in het schrijven, zowel op het schoolbord als op papier;
5. Rekenkunde:
a. bekendheid met de hoofdzaken op het schoolbord als op papier;
5. Rekenkunde:
a. bekendheid met de hoofdzaken der rekenkunde, t.w.: de hoofdbewerkingen met gehele en gebroken getallen; K.G.V. en G.G.D.; de meetkunstige evenredigheden; vierkantsworteltrekking;
b. enige bekendheid met de hoofdzaken van het handelsrekenen;
6. Wiskunde:
a. algebra: enige bekendheid met de hoofdzaken tot en met de vergelijkingen van de 2e graad met één onbekende;
b. meetkunde: enige bekendheid met de hoofdzaken uit de vlakke meetkunde en uit de meetkunde in de ruimte;
7. Geschiedenis en staatsinrichting:
a. bekendheid met de hoofdzaken uit de geschiedenis des vaderlands;
b. enige bekendheid met de hoofdzaken der algemene geschiedenis, inzonderheid na 1789;
c. enige bekendheid met onze hedendaagse staatsinrichting;
8. Aardrijkskunde:
a. algemene kennis van de werelddelen; nadere bekendheid met de landen of landstreken, die voor Nederland in het bijzonder van betekenis zijn;
b. kennis van Nederland, Ned.-Indië, Suriname en Curaçao;
c. enige kennis van de plaats der aarde in ons zonnestelsel;
9. Kennis der natuur:
a. kennis van de eenvoudigste natuurkundige verschijnselen;
b. enige bekendheid met de bouw en de verrichtingen van het menselijk lichaam, vooral ten opzichte van de bloedsomloop, de spijsvertering en de ademhaling, en met de bouw en het leven van de belangrijkste inheemse en algemeen bekende uitheemse dieren en planten;
c. enige bekendheid met de hoofdzaken van de gezondheidsleer;
10. Zang:
a. kennis van het noten- en cijferschrift, de maatverdeling en de toonschalen, voorzover die kennis nodig is voor het schoolonderwijs in het zingen;
b. enige bekendheid met de stemvorming en de kinderzang;
c. het lezen in de maat en het zingen van het blad van een eenvoudige melodie;
d. het zingen van een lied ter keuze van den candidaat;
11. Tekenen:
a. tekenen op papier van een eenvoudig voorwerp of stilleven naar de natuur;
b. enige bedrevenheid in het schetsen op het schoolbord;
c. bekendheid met perspectivische verschijnselen, voorzover die bekendheid nodig is voor het onderwijs in de lagere school;
12. Lichamelijke oefening: bekendheid in het uitvoeren en doen uitvoeren – zonder en met gereedschap – van zaal- en kleinterreinspelen, vrije-, orde-, houdings-, spring- en evenwichtsoefeningen voor leerlingen van beiderlei sexe en van de leeftijd, waarop zij de lagere school bezoeken;
13. Opvoedkunde:
a. bekendheid met de hoofdzaken der paedagogiek en, in verband daarmede, der zielkunde;
b. bekendheid met de inrichting en de taak der school;
c. bekendheid met de algemene beginselen van de methodiek en de toepassing daarvan op een leerwijze voor drie der vakken a.-i, vermeld in art. 2 der L.O.-wet 1920 (lezen, schrijven, rekenen, ned. taal, vad. gesch., aardrijkskunde, kennis der natuur, zingen en tekenen).
Vrijstelling op grond van een geneeskundige verklaring kan worden verleend voor het examen in licham. oefening. Hiervan wordt op de akte aantekening gedaan. Zonder stemming worden afgewezen zij, die bij het examen voor ned. taal een 4 of lager cijfer hebben behaald. Alvorens dienovereenkomstig te beslissen, is de commissie bevoegd den adspirant het examen in dit vak geheel of gedeeltelijk opnieuw te doen afleggen. Bij het examen in ned. taal wordt een afzonderlijk onderzoek ingesteld naar het zuiver schrijven. Bij de beoordeling van de vertaling uit de Franse, Duitse en Engelse taal wordt mede met het zuiver schrijven rekening gehouden. Schriftelijk examen wordt afgelegd voor de vakken 1, 3, 4, 5, 6, 13; het mondeling examen omvat alle vakken, behalve 3, 4, 11 en 12.
I. E x a m e n v o o r h o o f d o n d e r w ij z e r (akte van bekwaamheid B).
1. Opvoedkunde:
a. bekendheid met de algemene zielkunde in verband met de paedagogiek; enige kennis van de uitkomsten der empirische en experimentele zielkunde 1);
b. inzicht in de wijze, waarop het schoolonderwijs dienstbaar kan worden gemaakt aan de zedelijke en verstandelijke vorming der leerlingen;
c. kennis van de inrichting der lagere school;
d. kennis van de algemene didactiek en van een leergang voor ieder der vakken, genoemd in art. 2 der L.O.-wet 1920 onder de letters a–i (zie onder H: Opvoedkunde);
e. enige kennis van de geschiedenis van het onderwijs en de opvoeding, inzonderheid in Nederland;
f. bekendheid met enkele door den adspirant te kiezen geschriften van bekende paedagogen;
1) Bedoeld wordt: empirische zielkunde, daaronder begrepen: de experimentele zielkunde.
2. Ned. taal en letterkunde:
a. vaardigheid in het uitdrukken der gedachten;
b. kennis van de hoofdzaken der Ned. spraakkunst;
c. bekendheid met enige belangrijke verschijnselen uit het leven der Ned. taal;
d. bekendheid met de hoofdstromingen uit de geschiedenis der Ned. letterkunde; nadere kennis van enige door den adspirant te kiezen belangrijke voortbrengselen der Ned. letterkunde;
3. Aardrijkskunde:
a. kennis van de natuurkundige en oeconomische aardrijkskunde van Nederland, Ned.-Indië, Suriname en Curaçao;
b. nadere kennis van één of meer vreemde landen of landstreken ter keuze van den adspirant;
c. enige kennis van de hoofdzaken der cosmographie;
4. Geschiedenis:
a. enige bekendheid met de geschiedenis der oudheid;
b. bekendheid met de hoofdzaken uit de geschiedenis der middeleeuwen en uit de nieuwe geschiedenis, inzonderheid die der 19e en 20e eeuw;
c. nadere kennis van een door den adspirant te kiezen tijdvak uit de geschiedenis des vaderlands en in verband daarmede van de algemene geschiedenis;
5. Kennis der natuur:
a. kennis van de belangrijkste natuurkundige verschijnselen en van de eenvoudigste verbrandingsverschijnselen;
b. kennis van de hoofdzaken der schoolhygiëne;
6. Wiskunde: zie onder H.
Van het onderzoek in wiskunde zijn vrijgesteld de adspiranten, die daarin bij het examen, genoemd onder H, bewijzen van bekwaamheid hebben afgelegd. Voor wat een, met een 4 of minder gewaardeerd, examen in Ned. taal en letterkunde betreft, geldt de desbetreffende opmerking onder H. Het schriftelijk examen omvat de vakken, 1, 2 en eventueel 6; het mondeling examen omvat alle vakken, behalve de onderdelen a en b van vak 2 en eventueel 6.
J. T o e l a t i n g s e x a m e n g y m n a s i u m.
Art. 9 van de Hogeronderwijswet luidt: „Om als leerling aan een gymnasium te worden toegelaten, kan het afleggen van een examen worden gevorderd. Dit examen, afgenomen door een of meer leraren onder toezicht van curatoren, betreft voor de toelating tot het eerste studiejaar: het lezen, schrijven, rekenen, de beginselen der Ned. taal, der aardrijkskunde en der geschiedenis....”
Art. 10 luidt: „Al hetgeen de toelating tot de gymnasia, de verplichtingen van den rector en de leraren, de regeling van het onderwijs en de vacantiën betreft, wordt, voor zoverre het niet door deze wet is beslist, door de gemeenteraad geregeld.”
Waar de Hogeronderwijswet het afnemen van een toelatingsexamen voor het gymnasium niet verbindend voorschrijft en een uniform programma van exameneisen niet bestaat, wende men zich om desbetreffende inlichtingen tot het gymnasium, waarvoor de candidaat toelating verzoekt.
K. E i n d e x a m e n g y m n a s i u m e n „s t a a t s e x a m e n”.
Afd. I. Grieks:
a. het vertalen en verklaren (ook grammaticaal) van proza (bijv. Lysias, Isocrates, Horodotus);
b. het vertalen en verklaren (ook grammaticaal) van epische poëzie;
c. het vertalen van moeilijker proza of van dramatische poëzie; de keuze tussen beide geschiedt door den rector of den voorzitter der commissie;
Afd. II. Latijn:
a. het vertalen en verklaren (ook grammaticaal) van proza (bijv. Cicero en Livius);
b. het vertalen en verklaren (ook grammaticaal) van poëzie (bijv. Ovidius, Vergilius);
c. het vertalen van moeilijker proza of van moeilijker poëzie; de keuze tussen beide geschiedt door den rector of den voorzitter der commissie;
Afd. III. Nederlands, Frans, Duits en Engels:
a. een opstel in het Nederlands over een onderwerp, door elk examinandus te kiezen uit een zestal opgegeven onderwerpen;
b. een vertaling van Frans proza;
c. een vertaling van Duits proza;
d. een vertaling van Engels proza;
Afd. IV. Geschiedenis:
a. de vaderl. geschiedenis, welke in de 5e en 6e klasse der openbare gymnasia moet worden behandeld; bij dit examen moeten blijken worden gegeven van de wording, taak en betekenis van de verschillende staatsorganen;
b. de algemene geschiedenis, welke in de 5e en 6e klas der openbare gymnasia moet worden behandeld;
Afd. V. Wiskunde:
a. de stelkunde tot en met de 2e machts-vergelijkingen, grafische voorstellingen (en bovendien voor de B-leerlingen: de rekenkundige en meetkundige reeksen en de logarithmen);
b. de planimetrie en de stereometrie;
c. de vlakke trigonometrie en de analytische meetkunde in het platte vlak toten met de kegelsneden;
Afd. VI. Natuurkunde, Scheikunde en Nat. Historie:
a. de natuurkunde, welke in de 6e klas der openbare gymnasia moet worden behandeld;
b. de scheikunde, welke in de 5e en 6e klas der openb. gymn. moet worden behandeld;
c. de natuurl. historie, welke in de 5e en 6e klas der openb. gymn. moet worden behandeld.
De A-candidaten zijn vrijgesteld van het examen in de onderdelen, vermeld in Afd. Vc en VI. De B-candidaten zijn vrijgesteld van het examen in de onderdelen, vermeld in Afd. Ia, Ic, IIb, IIc en IV. Bij het toekennen van een cijfer voor Nederlands wordt ook rekening gehouden met het Nederlands van de vertalingen uit het Frans, Duits en Engels.
A-candidaten worden niet toegelaten, indien zij niet zowel voor Grieks, als voor Latijn ten minste een 6 hebben behaald. B-candidaten worden niet toegelaten, indien zij niet zowel voor Grieks òf Latijn, als voor Wiskunde òf Natuurkunde (hier-
onder begrepen Scheikunde en Nat. Hist.) ten minste een 6 hebben behaald. Candidaten, die in één der afdelingen een eindcijfer lager dan 4 hebben behaald, worden afgewezen, tenzij ze in ten minste twee afdelingen het eindcijfer 8 hebben behaald.