1. De meeste planten zijn zaadvast.
Uit de zaden van onze verschillende koolsoorten ontstaan altijd dezelfde koolsoorten. Dat is echter niet het geval met onze ooftbomen; zaait men hun zaden uit, dan ontstaat slechts in zeldzame gevallen dezelfde edele soort. Meestal krijgt men een terugslag op de stamvorm, b.v. wilde appelen peervormen. De vermenigvuldiging van de edele soorten geschiedt meestal zó, dat men takjes van deze soorten (entrijs) op een zaailing of wildstam plaatst. Dat geschiedt op verschillende manieren, die de Oude Grieken en Romeinen reeds kenden. Bij het oculeren wordt een schildvormig stukje schors met een knop (oog) van het entrijs in een T-vormige schorsspleet van de wildstam gebracht.
Bij het copuleren wordt een takje van de wildstam met een even dik entrijs op de snijvlakken zo verbonden, dat schors op schors past. Bij het enten of griffelen wordt het wigvormig toegespitste entrijs tussen schors en spint van de wildstam of in de gespleten wildstam vastgezet. Bij elk van deze drie wijzen van veredeling moet de contactplaats stevig met bast omwonden en daarna met entwas dichtgesmeerd worden. 2. In de scheikunde betekent veredelen:
1) de eigenschappen van een stof verbeteren, b.v. door toevoeging van andere stoffen, zoals bij edelstaal; zie ook staalsoorten;
2) een stof omzetten in eindprodukten die meer waarde hebben,.
