een soort van grove tarwe, met platte, vierzijdige aar, kleine roodbruine korrel en fijn meel. De korrel blijft door de kafjes omsloten.
Reeds van de Bronstijd af wordt zij in Zwitserland en in Zuidwest-Duitsland verbouwd. De plant stelt geen hoge eisen, is bestand tegen wind en ziekten, maar brengt niet veel op. Haar onrijp geoogste en daarna gedroogde korrels worden gegeten.