1. schachtmagazijn waarin graan, groenvoer, kolen of erts worden opgeslagen. Voorbeeld: graansilo.
Het graan wordt op lopende banden naar de vliering van de silo gebracht en dan in de schachten gestort, die tot in de kelder lopen.Door een buis kan men het graan hieruit opzuigen.
Graan wordt gemakkelijk warm; daarom perst men koude lucht door de silo of men brengt het graan weer naar de vliering en schudt het ter afkoeling in een andere silo; 2. in de landbouw is een silo een bewaarplaats voor opgeslagen voeder, dat nodig is om het vee in de winter te voeden.