een koperdraad die over de nok van het dak wordt gespannen en dan naar het grondwater wordt afgeleid, met de bedoeling dat het gebouw daardoor tegen blikseminslag beveiligd wordt. Hij werd hoom-bliksemafleider in 1752 door Benjamin Franklin uitgevonden.
Bij hoogspanningsdraden die over land lopen en bij bovenleidingen van elektrische treinen gebruikt men bliksemafleiders, bestaande uit twee loodrechte, hoornvormig gebogen koperbeugels, waarvan de ene met de leiding en de andere met de aarde is verbonden. Bij blikseminslag, of een teveel aan spanning, ontstaat tussen de beugels op die plaats waar ze de kleinste afstand hebben, een lichtboog waardoor het teveel aan spanning naar de aarde wordt afgeleid. Door de verwarming van de lucht wordt deze lichtboog naar boven gekromd en wordt daarbij steeds langer, omdat de afstand van de beugels met de hoogte toeneemt. Tenslotte is de lichtboog voor de te geven spanning te lang en dooft uit.