Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 24-03-2021

Beuken

betekenis & definitie

twee van onze mooiste bosbomen: de beuk zonder meer en de haagbeuk. De eerste heeft roodachtig hout en de haagbeuk wit hout.

Beide hebben een grauwe, gladde stam, de haagbeuk een min of meer als koord gedraaide stam met in de lengte lopende verdikkingen. De beukebladeren zijn glad, niet gezaagd en langs de rand behaard; die van de haagbeuk geplooid en dubbelgezaagd. Het napje van de beuk gaat met 4 stekelige kleppen open, zodat de twee driekantige vruchten, de beukenoten, eruit kunnen vallen. De vrucht van de haagbeuk is een nootje met een drielobbige vleugel. In parken ziet men twee variëteiten van de beuk, de bruine beuk en de treurbeuk. De haagbeuk is goed bestand tegen snoei en loopt altijd weer uit; daarom wordt hij vaak voor heggen gebruikt.

Het beukehout is matig hard, maar zeer duurzaam. Daarom wordt het vaak gebruikt voor het vervaardigen van meubels, zolderingen, traptreden en houten vloeren. In beukehout (boekstaven) zouden onze voorouders hun schrifttekens (runen) hebben gesneden. Daarom is ons woord boek van „beuk” afgeleid. De haagbeuk bezit het hardste hout van alle inlandse bomen; het wordt voor bijl- en hamerstelen gebruikt. Beuk en haagbeuk behoren tot verschillende geslachten, doch tot dezelfde familie, die der napjesdragers.