XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Sigarenindustrie

betekenis & definitie

Sigarenindustrie - Ooit waren er duizenden sigarenmakers in A., maar die glorietijd was al voor de Eerste Wereldoorlog voorbij. Het begin lag bij de Franse diplomaat Jean Nicot, die in 1560 de tabak vanuit Spanje in Frankrijk introduceerde. Begin 17de eeuw werd "het toeback drincken" in A. beproefd. Zeelieden hadden dat afgekeken van hun Engelse collega's, die het op hun beurt van de Fransen hadden geleerd. In de 18de eeuw ontstaan in A. tabakskerverijen, zoals die uit 1760 van Hermanus Oldenkott aan de N.Z.

Kolk 21-25 en de nog bekendere Van Maurik, die in 1794 begon in de Warmoesstraat en na een paar jaar verhuisde naar het Damrak (zie: Maurik, Justus van). Deze kerverijen waren kleine bedrijven van hooguit vijf werknemers waar de tabaksbladen tot repen werden gesneden. De grote doorbraak kwam in het begin van de 19de eeuw met de introductie van de sigaar. In 1826 had het eerste sigarenfabriekje zich gevestigd in Kampen, maar het duurde niet lang, of het sigarenmaken werd ook in A. beoefend, in de begintijd nog als nevenactiviteit van de bestaande tabaksfabrieken. Extra stimulansen waren de invoering rond 1840 van het Indisch Cultuurstelsel, waardoor steeds meer tabak vanuit Sumatra in Nederlands lndië naar A. werd verscheept, en het stilvallen van de invoer van Virginia- en Kentuckytabak tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Mede door het verhogen van de kwaliteit ging de export met sprongen omhoog. In 1862 werkten er ongeveer 1.400 tabaksbewerkers en sigarenmakers in A., van wie meer dan de helft in 168 sigarenfabrieken. Er waren toen vijf grote fabrieken met meer dan 50 personeelsleden, maar verder ging het hoofdzakelijk om kleine en eenmansbedrijven. Tot 1910 breidde de sigarenindustrie in A. zich uit tot 3.000 mensen. Met name de grote fabrikanten deden goede zaken, maar de 300 tot 400 eigen werkers die vooral in de Jordaan en de Jodenhoek zaten, deden het minder goed.

Hun werkomstandigheden waren uiterst beroerd. In tweekamer kelderwoninkjes, niet hoger dan 1.80 m, werd de ene kamer als woon- en slaapvertrek gebruikt, terwijl de andere kamer als werkplaats annex winkel diende. Begin 20ste eeuw begon de exportpositie van de sigarenmakers door de hoge tol- en tariefmuren steeds meer te wankelen en door de Eerste Wereldoorlog viel die helemaal weg. Met verdere prijsverhogingen als gevolg van de tabaksaccijns raakte de sigarenindustrie steeds meer in het slop en was de werkgelegenheid in 1923 al met tweederde afgenomen. Alleen met de tabakshandel ging het in die jaren goed. Frascati* in de Nes was het wereldcentrum van de handel in Indische tabak en bleef dat tot in 1957 Indonesië de Nederlandse cultuurmaatschappijen nationaliseerde en de handel zich verplaatste naar Bremen in Duitsland. Van de sigarenindustrie was toen al nauwelijks meer iets over. De opkomst van de sigaret en de mechanisatie deden de rest. Wel zijn er in A. nog sigarenspeciaalzaken, waarvan Hajenius* op het Rokin de bekendste is.

LIT. Marius van Melle, Ministro komt nog uit Mokum, O.A. 1994, 98.