XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 21-06-2018

Buitensingel Amsterdam

betekenis & definitie

Buitensingel Amsterdam - Tot het midden van de 19de eeuw moet deze singel de vreugde en de glorie van de A'dammers zijn geweest. Daniël Willink* had hem reeds in 1723 in een lang gedicht verheerlijkt. Zo, in zijn oude bekoring, heeft ook de A'dammer J. van Eck hem nog gekend, die alles wat sinds 1842 daar veranderd is, tot in de kleinste bijzonderheden in een boek heeft vastgelegd. Bij de uitbreiding* van de stad, waarmee in 1609 werd begonnen en waarbij de stad in halvemaanvorm een dubbele omvang kreeg, was reeds in 1610 tot de aanleg besloten van een groene gordel langs de Singelgracht, de brede stadsgracht, die het gehele zuiden van de stad omsloot.

Aan de stadszijde van de gracht lag de Schans*, de verdedigingsgordel met zijn bolwerken* (zie ook: Stadsmuur). De buitenzijde werd tot de lommerrijke wandelplaats, waar geslachten van A'dammers van hebben genoten, in het oosten een vergezicht biedend tot in de Diemermeer en in het westen op de paden en molens, de optrekjes en pleziertuinen. Het was daar, onder de rook van het toenmalige A., het landelijk oord voor verpozing en genot van Slatuintjes* en Roomtuintjes*, van bosjes ook, het Leidsebosje* en het Muiderbos*. De Buitensingel draagt van Haarlemmerpoort tot Overtoom sinds 1881 de naam Nassaukade, van Overtoom tot Amstel heet hij sinds 1872 Stadhouderskade en van Amstel tot Muiderpoort* sinds 1880 Mauritskade.

LIT. J. van Eck, De Amsterdamsche Schans en de Buitensingel, 1948.