Schuin toeloopend pand in een kleedingstuk. Ook een spits toeloopend stuk land (in Gelderland een timp genoemd).
Geeren: schuin toeloopen. Gegeerde baan. Geer of spie in een rok. Geerende kamers. De schoenmaker spreekt van een zwik. Bij kousen en borstrokken spreekt men van een klink.