Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 07-09-2020

niet kaarsschoon zijn

betekenis & definitie

(19e eeuw) (stud.) dronken. Kaarsschoon werd vroeger vooral gezegd van wijn: helder, niet troebel.

• Karel gaat een oogenblik mee naar binnen; de dansmuziek klinkt, en wordt gedurende het vervolg van dit tooneel, maar gedempt, gehoord. Piet: Ik geloof waarachtig dat ze nou al niet kaarsschoon zijn! (Ed van den Hoeck: Het slot van Abcou. 1869)
• Mevrouw is waarlijk één kort oogenblik dupe en ziet glimlachend haar man aan, maar dadelijk krijgt ze opnieuw de overtuiging, dat hij niet kaarsschoon is als zij ziet, hoe hij met 't puntje van zijn tong herhaaldelijk langs zijn lippen strijkt en hoe slaperig zijn oogen staan. (Justus van Maurik: Stille menschen. 1909)
• Kaarsschoon was ie nie: alles behalve nuchter. Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• De laatste vertelde, op een middag een keu cadeau te hebben gekregen van eenige studenten, die niet kaarsschoon het Hof van Holland verlieten. (De Gooi- en Eemlander, 06/10/1917)
• (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1923)

< >