(1890) (Jidd.) slechte vent; kwaadaardig persoon; schurk. 'Hourekte' is de vrouwelijke vorm. Betekenisovergang van het Hebreeuwse 'horeeg' (moordenaar). Vgl. hork*. Bij Querido vinden we 'frotterhaurik', omschreven als 'dwarse naarling'. Kijk ook onder hork*.
• Dat meende Mozes ook, die er de jongens van langs zou geven als de houriks (rakkerts) niet goed oppasten. (Eduard Gerdes: Twee zwervelingen, of Jood en Christen. ca. 1890-1900 )
• jij! jij!... de dochter van zo'n haurik! (Herman Heijermans: 'n Jodenstreek. 1892 'Gooi die ànder ook niet weg - dik-lispelde Snoek:... "ik zeg je, 't is 'n frotter haurek" (H. Heyermans Jr.: Begrafenis. In: De Gids 1897)
• De dochter van zoo’n haurik! (Herman Heijermans: ’n Jodenstreek. 1904)
• 'Nou,' kwam Naatje binnen, 'je begrijpt wel, je mot zoo'n hourekte wat toegeve, och god je hebt 'r zoo maar geen weer, jàa ze moest naar 'r vrijer de juffrouw, ik denk nou, 't is wel je Zondag niet van de week, maar verga jij maar, ik wil me met die daar niet afgooie, eer ze me stikke laat.' (Sam. Goudsmit: Zoekenden. 1908)
• Van dat-ie same doet mit die vrotte hourik van een zwager van m ’ is d’r geen mazzel, geen broge meer an em... (Herman Oversteeg: Sjofele steentjes. 1908)
• Hourek (Hebr.): eigl. moordenaar, als scheldwoord gebruikt; voor vrouwen met 't Chald. suffix: hourekte. (Jac. Van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)
• Josua zweeg en dacht: loop naar de rasjmedaï frotterhaurik! (Is. Querido: Het volk Gods. 1932)
• Het vorderde enige tijd eer ik het arsenaal van mijn Pijpse scheldwoorden had verrijkt met lieflijkheden als: verschwarsternar, gammer, frotter, hourik, mesjoggene hond en andere germanismen. (Piet Bakker: Jeugd in de Pijp, 1946)
• Attesjim, wat mot die verschwartzte nar fan 'n Rijs mit 'n rijtuig onder z'n toges, as tie toch so fan de trem s'n nes in ken flikkere?... 'n Frotter haurik, wat? (F. Bordewijk: De aktentas. 1958)
• Hitler en Goebbels en Göring en die frotterhourik Rosenberg... (Jan Mens: Het klein ver-schil. 1964)
• houreg, Hebr. Horeeg = moordenaar. Meer algemeen: schurk, rotvent, Vooral: verrötter houreg. Hèt dij verrötter houreg mie weer bezaibelt of bezeibelt. Van Hebr. zewel = mest. (Jaap Meijer : Jood en jodendom in stad en ommelanden: met een joods supplement op het Nieuw groninger woordenboek van K. ter Laan. 1984)