Rahden (Wilhelm, baron von), een krijgsman en schrijver, geboren den 10den Augustus 1793 bij Breslau, bezocht de militaire school te Kalisch, trad in 1809 in Pruissische dienst, nam als luitenant deel aan de veldtogten van 1813—1825 en werd bij verschillende gelegenheden gewond. In 1829 nam hij als kapitein zijn ontslag, begaf zich naar Petersburg en werd er geplaatst als kapitein bij den generalen staf, maar keerde in 1830 naar Pruissen terug. In 1832 behoorde hij als kanonnier tot de verdedigers der Citadél van Antwerpen en ontving er zware wonden.
Hij werd benoemd tot kapitein à la suite, ontving verlof tot eene reis naar Londen, en vertrok van hier over Frankrijk naar Spanje, waar hij dienst nam bij de Carlisten. Hij zag zich benoemd tot kolonel der artillerie, nam in 1837 deel aan alle gevechten der Koninklijke expeditie, bestuurde als kommandant van het korps der genie in den winter van 1837 op 1838 de versterking der havens aan de Cantabrische kust, werd daarna kolonel bij den generalen staf van Maroto en woonde als chef van den staf in de armee van Cabrera den roemrijken veldtogt van 1839 bij. Zwaar gewond en met den rang van brigade-generaal keerde hij naar Duitschland terug, waar hij zich met letterkundigen arbeid bezig hield.
Van 1846 tot 1849 behoorde hij tot het gevolg der vorstin Sagan, greep voor korten tijd de wapens op voor Sleeswijk en tegen den opstand in Baden, en verkeerde na dien tijd in de nabijheid van den hertog van Coburg-Gotha. Hij overleed den 2den November 1860. Van zijne geschriften vermelden wij: „Cabrera, Erinnerungen aus dem spanischen Bürgerkrieg (1840)”, — en „Wanderungen eines alten Soldaten (1846—1851, met een supplement, 1859)”.