Lotsy (Johannes Servaas), een geacht Nederlandsch staatsman, geboren te Dordrecht den 31sten Mei 1808, studeerde te Leiden, nam deel aan den Tiendaagschen Veldtogt, en promoveerde in 1832 in de regten op eene dissertatie: „De nullitatibus secundum codicis civilis Gallici principia.” Daarna vestigde hij zich als advocaat te Dordrecht, verwierf het algemeen vertrouwen, werd in 1847—1848 buitengewoon lid der Tweede Kamer voor de provincie Zuid-Holland en in 1849 lid der Tweede Kamer. Voorts was hij curator der Latijnsche school te Dordrecht, secretaris en vervolgens burgemeester dier stad. Toen hij, tot het aanvaarden van laatstgenoemde betrekking, het lidmaatschap der Tweede Kamer had nedergelegd, benoemden de Provinciale Staten van Zuid-Holland hem in 1853 tot lid van de Eerste Kamer. Hij bekleedde deze betrekking tot 1856, toen hij tot minister van Marine werd benoemd.
Tot in 1861 bleef hij met de portefeuille belast en werd daarna aangesteld tot minister van Staat. Hij onderscheidde zich door uitgebreide kennis, welsprekendheid en minzaamheid, en overleed den 4den April 1863. Hij droeg het grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw, de orde van St. Anna lste klasse van Rusland en die van Medjidié lste klasse van Turkije. Hij schreef: „De warande van Tilburg verdedigd”, — en „Eene bijdrage tot het jagtregt, pleitrede en bijlagen (1840)”.
