Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Lepsius

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Karl Peter Lepsius, een Duitsch oudheidkundige. Hij werd geboren te Naumburg aan de Saale den 2denJunij 1775, studeerde te Leipzig en Jena in de regten en zag zich in zijne geboortestad weldra gevestigd als advocaat en kort daarna als lid van het stedelijk bestuur, in welke betrekking hij werkzaam was tot 1812. Met groote beradenheid bevorderde hij de belangen zijner medeburgers, en toen Naumburg in handen der Pruissen kwam, werd Lepsius in 1816 directeur van het inquisitoriaat en in 1817 landraad.

Nadat hij in 1841 met den titel van geheim regéringsraad zijn ontslag verzocht en bekomen had, woonde hij er ambteloos en overleed den 23stenApril 1853. Hij behoorde tot de grondigste beoefenaars der geschiedenis van Saksen en Thüringen.

Van zijne talrijke geschriften noemen wij: „Ueber das Altherthum und die Stifter des Doms zu Naumburg (1822)”, — „Ueber die Schlosser Rudelsburg und Saaleck (1824)”, — „Geschichte des Moritzklosters zu Naumburg (1836)”, — „Geschichte der Bischöfe des Hochstifts Naumburg vor der Reformation (1846)”, — „Ueber die Stadtkirche und Schloszkapelle zu Freiburg an der Unstrut (1839)”, en — „Ueber den Dom zu Naumburg und andere mittelalterliche Bauwerke dieser Stadt (1841)”. Ook stichtte hij in 1820 de „Thüringsch-Saksische Vereeniging voor Oud: heidkunde”.

Karl Biehard Lepsius, een uitstekend taalkundige en kenner der Egyptische oudheden. Deze, een zoon van den voorgaande en geboren te Naumburg den 23sten December 1810, studeerde te Leipzig en te Göttingen in de letteren en wijdde zich voorts te Berlijn onder de leiding van Bopp aan vergelijkende taalstudie. Nadat hij in 1833 op eene dissertatie: „De tabulis Eugubinis” den doctorsrang verworven had, begaf hij zich naar Parijs, alwaar hij, op aanbeveling van Alexander von Humboldt, door de Fransche geleerden met voorkomendheid ontvangen werd. Daar schreef hjj: „Paläographie als Mittel der Sprachforschung (1834)”, waaraan het Fransche Instituut den prijs-Volney toekende.

Zijne verhandeling: „Ueber die Anordnung und Verwantschaft der semit., altind., altpers., altägypt. und altäthiop. Alphabete” zond hij in 1835 uit Parijs naar de Académie te Berlijn, en deze nam ze op in hare werken. Die verhandeling is een jaar later met eene derde: „Ueber den Ursprung und die Verwantschaft der Zahlwörter” afzonderlijk in het licht verschenen. Inmiddels was Lepsius naar Italië vertrokken, waar hij eerst te Turijn en te Pisa en vervolgens geruimen tijd te Rome vertoefde. Hier knoopte hij betrekkingen aan met Bunsen en met het Archaeologisch Instituut en bepaalde zich hoofdzakelijk bij de Egyptische oudheden. Groot opzien baarde zijne: „Lettre ä Mr. Rosellini sur l’alphabet hiéroglyphique (1837)”, alsmede menig ander geschrift over Egyptische kunst en geplaatst in de werken van het Archaeologisch Instituut.

Voorts verschenen zijn: „Auswahl der wichtigsten Urkunden des ägypt. Alterthums (1842, in 23 platen)” en het: „Todtenbuch der Aegypter nach dem hiéroglyphischen Papyrus in Turin (1842, in 79 platen)”. Zijn verblijf in Italië maakte hij voorts dienstbaar aan nasporingen omtrent de Etrurische en Oscische talen, en de overblijfselen van deze nam hij op in zijne: „Inscriptiones Umbricae et Oscae(1841)”. Voorts leverde hij verhandelingen: „Ueber die tyrrhenischen Pelasger in Etrurien (1842)”,— en „Ueber die Verbreitung des ital. Münzsystems von Etrurien aus (1842)”. Belast met het bestuur eener wetenschappelijke expeditie naar Egypte, vertrok hij in den zomer van 1842 naar Londen en bleef aldaar tot in het midden van September. Te Alexandrië werd hij door Mehemed Ali met de meeste onderscheiding bejegend. Ook volbragt hij voorspoedig zijne taak, keerde in 1846 terug en zag zich weldra benoemd tot gewoon hoogleeraar te Berlijn en in 1850 tot lid van de Académie van Wetenschappen aldaar. Inmiddels verscheen zijn beroemd prachtwerk: „Denkmaler aus Aegypten und Aethiopien (1849—1859, in 900 platen)”.

Tot de merkwaardigste uitkomsten der expeditie behoort vooral het naauwkeurig onderzoek naar het aloude rijk der Egyptenaren vóór den inval der Herdersvolken (4000 tot 2000 vóór Chr.), alsmede de eerste grondige en wetenschappelijke nasporing van het verwijderd Ethiopië, van den tweeden waterval van de Nijl tot aan de Blaauwe rivier en tot in Sennaar.

Daarenboven vermelden wij zijne opmerkingen omtrent den bouw der Pyramiden en omtrent den doolhof, het opsporen van vroegere belangrijke waterhoogten van de Nijl, een nieuw gevoelen omtrent den berg Sinaï enz.

Hij schreef nu eene: „Chronologie der Aegypter (1849)”, — een „Aegypt. Königsbuch (1858, 2 dln)”, — en „Briefen aus Aegypten, Aethiopien und der Halbinsel des Sinai (1852)”, — alsmede: „Ueber den ersten ägypt. Götterkreis (1851)”, — „Ueber einige Ergebnisse der ägypt. Denkmäler für die Kenntnisz der Ptolemäergeschichte (1853)”, — „Ueber einige Berührungspunkte der ägypt., griech. und röm. Chronologie (1859)”, — „Die altägypt. Elle und ihre Eintheilung (1865)”, enz.

Daarenboven hield hij zich aanhoudend bezig met vergelijkende taalstudie, zooals blijkt uit zijne verhandelingen: „Ueber chines., und tibetan. Lautverhältnisse und über die Urschrift jener Sprachen (1861)”, — „Ueber die arab. Sprachlaute (1861)”, — „Ueber dat Lautsystem der pers. Keilschrift (1863)”, — en „Ueber das ursprüngliche Zend-Alphabeth (1863)”.

Inzonderheid heeft hij zich beijverd om algemeene teekens vast te stellen voor klanken van talen, die tot nu toe niet geschreven worden. In zijn: „Standard alphabet for reducing unwritten languages and foreign graphic Systems to a uniform orthography in European letters (1863)” zijn de klanken van 120 verschillende talen door dat alphabeth aangeduid. In het voorjaar van 1866 ondernam hij eene tweede reis naar Egypte, hoofdzakelijk met het doel om aldaar de delta van de Nijl te onderzoeken. Bij deze gelegenheid vond hij in de bouwvallen van Gan (Tanis) een merkwaardig opschrift in 2 talen, een besluit in hiëroglyphische en Grieksche letterteekens, opgemaakt door te Canopus vergaderde priesters ter eere van Ptolemaeus III Fuérgetes.

< >