Kühne (Gustav), een verdienstelijk Duitsch schrijver, geboren te Magdeburg den 27sten December 1806, studeerde te Berlijn in de wijsbegeerte en bezocht er de lessen van Schleiermacher en Hegel. "Na zijne promotie was hij eenigen tijd werkzaam als secretaris voor de: „Jahrbücher für wissenschaftliche Kritik”, doch vertrok in 1835 naar Leipzig, waar hij de redactie op zich nam van de: „Zeitung für die elegante Welt”. Met deze bleef hij belast tot in 1842, en stond daarna tot in 1859 aan het hoofd der redactie van het weekblad: „Europa”. Inmiddels was hij in 1856 naar Dresden verhuisd, waar hij duurzaam zijn verblijf vestigde.
Voorts schreef hij: „Novellen (1831)”, — „Die beiden Magdalenen oder die Rückkehr aus Ruszland (1833)”, — „Eine Quarantaine im Irrenhause (1835)”, — „Klosternovellen (1831, 2 dl: 2de druk 1860)”, — „Die Rebellen in Irland (1840, 3 dln; 2de druk 1863)”, — „Die Freimaurer (1855, 2 dln)”, —„Weibliche und männliche Charactere (1838, 2 dln)”, — „Porträts und Silhouetten (1843, 2 dln)”, — „Deutsche Männer und Frauen (1857; 2de druk 1863)”, — „Sospiri. Blätter aus Venedig (1841)”, — „Mein Carneval in Berlin (1843)”, — „Wien (1855; 2de druk 1861)”, — Prag (1867)”, — „Von Köln bis Worms (1856)”, — „Mein Tagebuch in bewegter Zeit (1863)”, — de drama’s: „Isaura von Castilien”, „Kaiser Friedrich III” en „Die Verschwörung von Dublin”, — en het tooneelspel: „Kusz und Gelübde”. Zijne gedichten vindt men in het eerste deel zijner „Gesammelten Schriften (1862 enz.)”.