Kreutzer. Onder dezen naam vermelden Wij:
Konradin Kreutzer, een bekende componist van liederen en opera’s. Hij werd geboren te Möskirch in Baden den 22sten November 1782, ontving het eerste onderwijs in de muziek van den koordirecteur Rieger en zijne verdere opleiding in verschillende kloosters, liet de reeds aangevangen studie der geneeskunde varen, bepaalde zich bij de toonkunst en vestigde zich in 1804 te Weenen, waar hij Albrechtsberger tot leermeester had en onderscheidene stukken, waaronder ook opera’s, componeerde. In 1811 volbragt hij als virtuoos op het door Leppig uitgevonden panmelodium eene kunstreis en kwam in 1812 te Stuttgart, waar hij na de opvoering van zijn „Konradin” tot koninklijk kapélmeester werd benoemd. Daar bleef hij tot 1816 en vervaardigde inmiddels onderscheidene opera’s, zooals: „Feodora”, — „Alimon und Zaide”, — en „Die Alpenhütte”, benevens het oratorium „Die Sendung Mosis”. In 1816 ging hij weder op reis en oogstte als klavierspeler grooten bijval. In 1817 werd hij als kapélmeester naar Donaueschingen beroepen, doch in 1821 legde hij die betrekking neder en vertrok naar Weenen, waar in 1822 zijne opera „Libussa” met uitstekend gevolg ten tooneele gebragt en hij zelf tot kapélmeester bij een der schouwburgen benoemd werd. Hij bedankte in 1833 voor zijn post en was vervolgens tot 1840 kapélmeester aan den Josephstädter schouwburg.
In dien tijd leverde hij zijne beste stukken, zooals: „Melusine”, — „Das Nachtlager von Granada”, en de muziek voor den „Verschwender” van Raimund. In 1840 vergezelde hij zijne dochter Cecilia op hare reizen als zangeres in Duitschland, doch aanvaardde ook nog in datzelfde jaar de betrekking van kapélmeester aan den stadsschouwburg te Keulen. Hij bleef aldaar tot 1846, begaf zich weder gedurende korten tijd naar een der schouwburgen te Weenen, en overleed te Riga den 14den December 1849. Gedurende zijne 9 laatste levensjaren vervaardigde hij de opera’s: „Der Edelknecht”, — „Die Hochländerin vom Kaukasus”, — en waarschijnlijk ook „Aurelia”, eerst na zijn dood opgevoerd. Hij heeft inzonderheid als liederencomponist grooten roem verworven door de frischheid en natuurlijkheid zijner voortbrengselen, en zijne mannenkwartetten behooren nog altijd tot de beste in hunne soort. Van zijne opera’s is „Das Nachtlager von Granada” nog altijd op het répertoire.
Rudolf Kreutzer, een vermaard vioolspeler en een verdienstelijk componist. Hij werd geboren te Versailles den 16den November 1766, waar zijn vader de eerste viool speelde in de koninklijke kapél. Reeds op 6-jarigen leeftijd werd hij toevertrouwd aan den violist Anton Stamitz, die hem opleidde tot aan zijn 12de jaar. Zelfs begon hij toen reeds te componéren zonder hierin eenig onderrigt te hebben genoten, en op 13-jarigen leeftijd droeg hij zijn eigen viool-concert in het concert spirituel te Parijs met grooten bijval voor. Op 16-jarigen ouderdom verloor hij zijn vader, doch werd aanstonds door Marie Antoinette met diens betrekking begiftigd, waarna hij zich als kunstenaar zocht te volmaken. In 1790 zag hg zich als eerste viool geplaatst in het orkest van het Théatre Italien en bragt in datzelfde jaar zijne eerste opera: „Jeanne d’Arc” ten tooneele, waarop tot aan 1796 een aantal andere volgden, van welke: „Paul et Virginie” en „Lodoïska” met bijval werden begroet. Na den Vrede van 1797 bezocht hij als concertgever Italië en Duitschland en oogstte telkens nieuwe lauweren. Na zijn terugkeer werd hij professor op de viool aan het conservatoire en in die betrekking onderscheidde hij zich door ongemeenen ijver.
Daarenboven was hij sedert 1801 als solo-violist werkzaam in de groote opera en in de private kapél van Napoleon, sedert 1816 als koninklijk kapélmeester en directeur der groote opera, en van 1824 tot 1826 als intendant der muziek aan de groote opera. Na eene langdurige sukkeling overleed hij te Genève den 5den Junij 1831. Kreutzer behoort tot de uitstekendste leerlingen van die groote school van violisten, welke het voetspoor betraden van Tartini en Pugnani en die in Frankrijk, behalve door hem, door Viotti, Rode en Baillot vertegenwoordigd werd. Hunne voornaamste eigenschappen, vooral hun breed spel, openbaarde Kreutzer zoowel in zijne eigene uitvoering als vooral in zijne eigene compositiën voor viool. Uitmuntend zijn dan ook zijne 19 concerten, zijne duetten, trio’s, kwartetten, variaties enz. Van de opera’s, die hij na 1796 leverde, hebben slechts weinige de proef der publieke gunst doorgestaan. — Zijn jongere broeder Jean Nicolas Auguste, geboren te Versailles in 1781, was in 1802 en 1803 als violist werkzaam aan de groote opera en in de private kapél van Napoleon, — later die der Bourbons. In 1825 werd hij in plaats van zijn broeder professor in het vioolspel aan het conservatoire, en overleed in 1832. Hoewel hij zich niet tot de hoogte van het schitterend spel van zijn broeder kon verheffen, was hij een zeer verdienstelijk kunstenaar, die onderscheidene compositiën voor viool geleverd heeft.