Hottinger (Johann Heinrich), een beroemd geleerde der 17de eeuw, geboren te Zürich den lOden Maart 1620, bezocht in 1638 de universiteit te Genève, deed eene reis door Frankrijk, studeerde te Groningen en te Leiden, genoot er voorts onderwijs in de Arabische en Turksche talen, bezocht Engeland, zag zich in 1642 te Zürich benoemd tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis, later in de Oostersche talen, in de godgeleerdheid van het Oude Testament enz., en verwierf te Basel den rang van doctor in de theologie. Tijdelijk (1655'—1658) was hij voorts werkzaam te Heidelberg om er den roem der hoogeschool te herstellen, vergezelde in 1658 den Keurvorst van de Pfalz naar den Rijksdag te Frankfort, en keerde in 1661 naar Zürich terug, waar hij voorzitter werd van de commissie ter revisie der Bijbelvertaling. Toen in 1664 de burgeroorlog in Zwitserland uitbarstte, vertrok hij wegens staatszaken naar Holland. Reeds in 1661 hadden curatoren der doorluchtige school te Deventer hem vruchteloos het hoogleeraarsambt aangeboden, en toen hij in 1667 te Leiden als zoodanig benoemd werd, gaf hij eerst een weigerend antwoord; doch bij herhaalde aanvrage bragten de Leidsche curatoren het zóó ver, dat de geleerde man tijdelijk aan hen werd afgestaan.
Bij de afreis echter verdronk hij met 3 zijner kinderen in de Limmath — volgens anderen in het Züricher Meer. De curatoren gaven blijk van hunne deelneming in dit ongeval door aan zijn oudsten zoon een jaargeld toe te kennen van 350 gulden tot voortzetting zijner studiën. Van zijne geschriften noemen wij: „Thesaurus philologicus sive clavis scripturae (1644; 3de druk, 1696)”, — en „Etymologicum oriëntale, sive lexicon harmonicum heptaglotton (1661)” — Die zoon, desgelijks Johann Heinrich geheeten en geboren in 1647, overleed te Zürich in 1692 als hoogleeraar in de Oostersche talen, — een andere zoon, Salomon, geboren in 1649, overleed in 1713 als hoogleeraar in de genees- en natuurkunde te Zürich, — terwijl een derde zoon, Johann Jakob, geboren in 1652 en overleden als hoogleeraar in de theologie den 18den December 1735, een beroemden naam heeft verworven door eene reeks van geschriften, — vooral door zijne: „Helvetische Kirchengeschichte (1708—1720 , 2 dln)’\ Voorts noemen wij nog:
Johann Jakob Hottinger, een kleinzoon van laatstgenoemde. Hij werd geboren in 1750 en overleed als hoogleeraar en koorheer te Zürich den 4den Februarij 1819, nadat hij zich als letterkundige bekend had gemaakt door uitgaven van Sallustius en van Cicero's opstel „De divinatione”. Behalve een bekroond werk: „Versuch einer Vergleichung der deutschen Dichter mit den Griechen und Römern (1789)”, schreef hij: „Bibliothek der neuesten theologischen, philosophischen und schönen Literatur (1784—1786 , 3 dln)”, — „Ueber Bodmer (1785)”, — „Ueber Salomon Geszner (1796)”, — en „Opuscula oratoria (1816)”, terwijl hij met Wieland en Jakobs het „Neues attisches Muséum” uitgaf.
Johann Jakob Hottinger, een verdienstelijk geschiedkundige. Hij werd geboren te Zürich den 18den Mei 1783, bezocht eerst de scholen in zijne geboortestad, deed vervolgens in dienst van een vermogend ingezetene van Graauwbunderland eene reis door het Duitsche rijk en zette zijne studiën voort te Leipzig. Na zijn terugkeer werd hij leeraar aan eene meisjesschool, en daarna hoogleeraar aan eene inrigting voor kunst. Voorts schreef hij vele werken over opvoeding en letterkunde. Eene „Geschiedenis van Zwitserland” werd door hem vervolgd. Als lid van den Raad van Opvoeding, van den Grooten Raad en van den Raad van Bestuur te Zürich was hij ijverig werkzaam voor de verbetering van het onderwijs, en werd er eerst tot buitengewoon en in 1844 tot gewoon hoogleeraar aan de universiteit benoemd. Hij overleed den 18den Mei 1859. Van zijne geschriften vermelden wij: „Huldreich Zwingli und seine Zeit (1841)”, — „Vorlesungen über die Geschichte des Untergangs der Eidgenossenschaft und der 13 Orte (1844)”, — „Hans Konrad Escher von der Linth (1852)”, — „Reformationsgeschichte (met Vogeli en Bullinger, dl 1—3)”, — „Archiv für schweizer Geschichte und Landeskunde (met Escher, 1827—1829, 3 din)”,— en „Schweizerisch Museum für historischen Wissenschaften (1837—1839, 3 din)”.