Hirschig, een Nederlandsch letterkundige. Hij werd geboren te Ginneken den 16den Maart 1802, bezocht de Fransche, daarna de Latijnsche school te Breda, studeerde en promoveerde te Leiden in de letteren, en werd in 1825 conrector aan de Latijnsche school te Franeker, in 1827 rector te Enkhuizen en in 1834 rector te Alkmaar, doch verloor deze betrekking, toen er in 1856 de Latijnsche school in een gymnasium hervormd werd. Nu wijdde hij zich aan de beoefening der letteren, en reisde voorts in 1858 naar Londen, in 1859 naar Parijs en in 1861 naar Italië, waarna hij de indrukken beschreef, die hij in den vreemde ontvangen had. Hij was lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en van het Utrechtsch Genootschap, en overleed te Amsterstam den 13den Maart 1871.
Van zijne geschriften noemen wij: „L. Annaei Senecae libellus de Tranquillitate animi explicatus (1826)”, — „Kleinigheden in rijm en onrijm (1830)”, — „Dood en gedachtenis van Seneca. Historische roman (1832)”, — „Blikken in het menschelijk hart, naar brieven van Seneca (1834)”, — „Eerste vijftig brieven van Seneca, vertaald met aanteekeningen (1836)”, — Godsdienst- en zedespiegel door Skirtopodes (1842)”, — „De kiezers van Wolvrasimmenfels (1848)”, — „Tweetal verhalen. In poëzij (1848)”, — „Eene politieke satyre of: „’t Is niet alles goud wat er blinkt” enz. (1850)”, — „Fabelen en satyren door Skirtopodes (1857)”, — „Reisbeelden, droomen enz. (1858)”, — „Objectieve en subjectieve poëzij (1860)”, — „Indrukken en avonturen op eene reis door Italië in 1861 (1862)”, — en „Nieuwe fabelen en satyren van Skirtopodes en zijn vriend (1868)”.