Glucinezuur ontstaat, wanneer druivensuiker met alkalische aarden of rietsuiker met zwakke zuren maanden lang bij een gewonen warmtegraad blijft staan of tot het kookpunt verhit wordt. Het barytzout van het glucinezuur, op eene van die wijzen verkregen, slaat neêr, wanneer men er basisch azijnzuur lood bijvoegt, en het glucinezuur lood kan men met zwavelwaterstof ontleden. Wanneer men het Altraat verdampt, verkrijgt men eene kleur- en vormlooze massa, welke op looizuur gelijkt, gemakkelijk in water en alkohol oplost, geene vochtigheid uit de lucht opneemt, en bij 100° C. ontleed wordt.
De waterachtige oplossing van glucinezuur, lang aan den invloed der lucht blootgesteld, wordt gekleurd en verandert in apoglucinezuur, dat bruin, eenigzins zuur en in water oplosbaar is. Dit laatste zweemt sterk naar bronzuur en wordt door zwavelzuur in huminezuur omgezet. De zouten van glucinezuur zijn oplosbaar in water.