Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Génestet

betekenis & definitie

Génestet (Petrus Augustus de), een Nederlandsch dichter, geboren te Amsterdam den 21sten November 1829, verloor reeds vroeg zijne ouders en werd opgevoed ten huize van zijn oom en voogd, den kunstschilder J. A. Kruseman, ontving vervolgens onderwijs bij den heer Monné te Breukelen, waar zijne grootmoeder woonde, bezocht daarna gedurende een jaar de kostschool te Barneveld, om na het doorloopen der Latijnsche school (1843—1847) en na afgelegd staatsexamen als student aan het Seminarium der Remonstranten en aan het Athenaeum te Amsterdam te worden ingeschreven.

Zonder de beoefening der letterkunde te verzuimen, legde hij zich hier met ijver toe op de godgeleerdheid en werd in 1852 tot proponent bevorderd. In hetzelfde jaar' trad hij in het huwelijk, nadat hij beroepen was te Delft, waar hij in December daaraanvolgende zijne intrede deed. Zes of zeven jaar smaakte hij er voorspoed en zegen, en een togt naar Parijs in 1857 verhoogde zijn levensgenot. Daarna echter kwamen er donkere dagen. In November 1859 verloor hij zijne innig geliefde echtgenoote, en zijne geschokte gezondheid noodzaakte hem weldra, om zijn leeraarsambt neder te leggen, waarna hij zich te Amsterdam vestigde en den zomer te Bloemendaal doorbragt. Niettemin bleef hij ijverig werkzaam. In den winter van 1860 op 1861 werd hij door eene keelziekte aangetast, en schoon men herstelling hoopte in den daaropvolgenden zomer van zijn verblijf te Rozendaal, in de nabijheid van de zuster zijner geliefde overledene, met wie hij nieuwe huwelijksbanden zou aanknoopen, — die verwachting bleek ijdel te wezen. Het zwakke ligchaam was uitgeput in den strijd des levens, en de gevierde dichter ontsliep op den 2den Julij 1861.

Omstreeks een jaar later deden zijne vrienden op zijn graf te Rozendaal een eenvoudig en schoon gedenkteeken verrijzen. Behalve gedichten in jaarboekjes, tijdschriften enz., gaf hij de volgende dichtbundels in het licht: „Eerste gedichten (1851)”, — „Leekedichtjes (1861)”, — en „Laatste der Eerste (1861)”. Eene uitgave van zijne gezamenlijke gedichten, voorafgegaan door eene levensschets des dichters door den hoogleeraar Tiele is in 1873 in het licht verschenen. Die gedichten zijn als het ware een spiegel van het hoofd en hart des vervaardigers; zij onderscheiden zich door een diep, religieus gevoel, door echten humor, die niet schroomt, aan dwaasheid en vooroordeel op elk gebied eene welwillende teregtwijzing toe te dienen, en vooral door natuurlijkheid, waarheid en eene gezonde moraal, terwijl hij door het bestudéren van de werken der beste dichters aan den vorm eene groote mate van volkomenheid heeft weten te geven. Dr. Jonckbloet getuigt van hem: „De Génestet heeft geene groote scheppingen nagelaten, maar in al zijne gedichten leeft eene menschelijke ziel; zij kaatsen de indrukken terug, die de werkelijke wereld op zijn ontvankelijk gemoed maakte, en die indrukken zijn van sympathischen aard. Zijne degelijker ontwikkeling plaatst hem ver boven Tollens, wiens innigheid, eenvoud en schilderachtigheid hem eigen is, gepaard aan schalkscher vernuft, terwijl hij bewaard bleef voor diens oppervlakkigheid en gekunstelden vorm”.

< >