Ersch (Johann Samuël), de grondlegger der Duitsche bibliographie, geboren te Grosz-glogau den 23sten Junij 1766, wijdde zich eerst te Halle aan de godgeleerdheid, maar gevoelde zich eerlang veel meer aangetrokken door de studie der geschiedenis, der bibliographie en der aardrijkskunde. In 1786 ging hij met professor Fabri naar Jena, om er mede te werken aan de uitgave der „Allgemeine politische Zeitung”, terwijl hij vervolgens het „Repertorium über die allgemeinen deutschen Journale u.s.w. (1790—1792, 3 dln)” in het licht deed verschijnen. Daarop volgde zijn „Allgemeines Repertorium der Literatur” met de „Allgemeine Literaturzeitung (1793—1809, 8 dln)”, terwijl hij zich voorts bezig hield met de vervaardiging van een „Allgemeines Schriftsteller-Lexikon der neuern Zeit”, waarvoor hij zich naar Göttingen begaf. Hier echter nam hij op aanzoek van een zijner vrienden de redactie op zich van de „Neue Hamburger Zeitung”.
Vervolgens schreef hij: „La France littéraire (1797—1798, 3 din met 2 supplementdeelen, 1802 en 1806)”, en in 1800 werd hij te Jena bij de redactie der „Allgemeine Literaturzeitung” en bij de bbliotheek geplaatst. Drie jaar later gaf hij gehoor aan eene benoeming tot hoogleeraar in de aardrijkskunde en statistiek te Halle, waar hij in 1808 desgelijks opper-biblothecaris werd. Hier schreef hij het „Handbuch der Deutschen Literatur seit der Mitte des 18 Jahrhunderts bis auf die neueste Zeit (1812—1814, 8 dln, nieuwe uitgave 1822—1840)”, en met Grüber de naar hen beiden genoemde „Encyclopaedie der Wissenschaften und Kunste (1818 enz.)", die nog altijd wordt voortgezet. Voorts was hij mederedacteur van de „AllgemeineLiteraturzeitung.” Hij overleed te Halle den 16den Januarij 1828.