Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dsjingis-Khan, Gengis-Khan of eigenlijk Temoedsjin

betekenis & definitie

Een beroemd Mongoolsch veroveraar, geboren den 26sten Januarij 1155, onderscheidde zich al vroeg door groote talenten als krijgsman, zoodat hij reeds op 13-jarigen leeftijd — na den dood van zijn vader, den Mongoolschen vorst Yesoekai — de teugels van het bewind in handen kon nemen.

De opperhoofden der aan hem onderworpene stammen poogden zich wel is waar aan zijn gezag te onttrekken, doch hij behaalde de overwinning en deed 70 van hen in een ketel met kokend water werpen. Om zich beter staande te kunnen houden begaf hij zich onder de bescherm-heerschappij van den Groot-Khan der Karaïtische Mongolen. Deze gaf hem zijne dochter ten huwelijk, doch de listen zijner benijders deden weldra een oorlog tusschen hem en zijn schoonvader ontstaan, waarin deze 40000 man en zelf het leven verloor. Ook een anderen vijand, Tayan, den Khan der Naimansche Tartaren , versloeg en doodde hij met al de krijgsknechten aan de Amoer-rivier in 1203, waarna hij de opperheerschappij verkreeg in een groot gedeelte van Mongolië, alsmede het bezit der hoofdstad Karakorum. In het begin van 1204 hield hij eene soort van rijksdag, waar zich afgevaardigden bevonden van alle aan hem onderworpene horden.

Deze verhieven hem tot Khakhan of vorst der vorsten, en een Spaansch heilige voorspelde hem, dat hij de heerschappij over de geheele wereld zou ontvangen, hem tevens gelastende om zich niet meer Temoedsjin, maar Dsjingis te noemen. Dsjingis-khan, voerde nu eene burgerlijke en militaire wetgeving in. Hij gaf getuigenis van zijn geloof aan éénen God, maar omhelsde geene bepaalde kerkleer, getrouw blijvende aan de natuurdienst der Tartaren. Alle godsdienstige secten hadden bij hem volkomen vrijheid, en alle verdienstelijke mannen zonder onderscheid van geloof waren welkom aan zijn Hof. Wegens reeds vermelde voorspelling waren zijne soldaten zeer oorlogzuchtig.

Hij veroverde het land der Oeigoeren en zwaaide alzoo den schepter over het grootste gedeelte van Tartarije. Nadat zich voorts meer stammen onderworpen hadden, trok hij op tegen China en overschreed den grooten muur. Na een zesjarigen oorlog werd de hoofdstad Yen-King — later Pe-King — stormenderhand ingenomen, geplunderd en verbrand, waarna hij meester was van het noordelijk gedeelte van China. Daar zijne gezanten, afgevaardigd aan den Sultan van Khowaresm — het hedendaagsche Khiwa — door dezen waren omgebragt, toog hij in 1218 met een leger van 700000 man naar Toerkestan. De eerste slag, hoe bloedig ook, bleef onbeslist.

In 1219 rukten de Mongolen verder; de steden Bokhara, Samarkand en Khowaresm boden een hardnekkigen tegenstand, doch zij werden overweldigd en door de vlammen verwoest, en meer dan 200000 menschen kwamen daarbij om het leven. Daarbij ging de kostbare boekerij van Bokhara verloren. Gedurende 7jaren ging Dsjingis-Khan voort met veroveren, plunderen en moorden, zoodat hij, nadat de Russen den 31sten Mei 1233 bij de rivier Kalka (Kaleza) in het stadhouderschap Jekaterinoslaw eene vreeselijke nederlaag geleden hadden, zijne heerschappij tot aan de Dnjepr uitstrekte. In China verordende hij het vermoorden van alle landlieden, welke niet geschikt waren voor den oorlog, om op die wijze levensmiddelen te besparen, en wilde vervolgens het bouwland in weiden veranderen, doch op aandringen van een zijner raadslieden werd die maatregel niet ten uitvoer gebragt.

Reeds was hij meer dan 60 jaar oud, toen hij in 1225 in persoon aan het hoofd van zijn leger tegen den Koning van Sihia of Tangoet (bij de Arabieren Sjidas-koe) ten strijde trok, omdat deze eene schuilplaats had verleend aan 2 vijanden der Mongolen en hen niet wilde uitleveren. De Mongolen togen gedurende den winter door de woestijn Gobi, drongen door tot in het hart der vijandelijke Staten en Vernietigden in een slag op de ijsvlakte van het meer Kokonor het leger der tegenstanders, dat volgens de berigten ½ millioen soldaten telde. Weldra werd Ninghia, de hoofdstad van Tangoet veroverd. Intusschen geschiedde de vestiging eener Mongoolsche dynastie in geheel China eerst door een kleinzoon van Dsjingis-Khan. Bij den oorlog met Tangoet voelde laatstgemelde den dood naderen; hij verdeelde zijn gebied onder zijne 4 zonen, vermaande hen tot eendragt, en overleed den 24sten Augustus 1227. Deze veroveraar heeft althans 5 of 6 millioen menschen doen ombrengen en onwaardeerbare voortbrengselen van kunst en wetenschap vernield. Hij werd met groote praal te Tangoet onder een boom begraven. Van hem is geen ander gedenkteeken overgebleven dan een steen van graniet, te Nertsjinsk gevonden en weleer aldaar geplaatst en met een geschrift voorzien ter gedachtenis zijner verovering van het koningrijk Sartagol (Karakitai).

< >