Dey was van 1600 tot 1830 de titel van het opperhoofd der Janitsaren in den roofstaat Algiers. Aanvankelijk moest hij met een door de Porte benoemden pasja het land besturen. Sedert 1710 is echter de waardigheid van pasja steeds aan den Dey verleend.
De Dey werd door de Janitsaren — eene bende soldaten — gekozen, en hierbij was in den regel geen sprake van orde en rust. De krijgslieden vergaderden vóór het paleis, en de namen der candidaten werden door hen zoolang uitgegalmd totdat er eene meerderheid verkregen was. Dikwijls echter werd dan de candidaat der meerderheid aanstonds door de minderheid vermoord, — ’t geen wel eens gebeurde tot 7-maal toe.
De gekozene werd vervolgens op een troon geplaatst, met een kostbaar gewaad omhangen, en moest dan een eed afleggen, waarbij hij hoofdzakelijk zich verpligtte, om naauwkeurig te zorgen voor de uitbetaling van de soldij zijner Janitsaren, waarna de officieren en ambtenaren tot den handkus werden toegelaten. Dan zocht de pasgekozene zijne tegenpartij door teregtstellingen te verzwakken. Toch regeerden zij zelden lang, want hoe onbeperkt hunne magt ook wezen mogt, zij bleven de slaven der Janitsaren. De naam Dey beteekent eigenlijk oom van moederszijde. Zelve noemden de Dey’s zich Wali (gouverneur), Beglerbeg (Vorst der vorsten), en Seriasker (Opperbevelhebber).