Chevreau (Henri), een Fransch staatsman, werd geboren den 23sten October 1823 in de voorstad Belleville te Parijs.
Zijn vader, die in 1854 te Nantes overleed, was lid van het Wetgevend Ligchaam, en nadat hij van dezen zijne opleiding ontvangen had, vergezelde hij zijn vriend Laurent-Pichat in 1841 en 1842 op eene reis door Italië, Griekenland, Egypte en Syrië, waarna de beide reismakkers een deel gedichten „Les voyageuses (1844)” uitgaven.
Chevreau, een ijverig Bonapartist, deed zijn best, om na 1848 de candidatuur van Lodewijk Napoleon voor het presidentschap te bevorderen, en werd hiervoor beloond door eene benoeming tot prefect van het departement Ardèche. Den 2den December ondersteunde hij den staatsstreek en werd dien ten gevolge secretarisgeneraal van Binnenlandsche Zaken, Landbouw en Handel. De Keizer verhief hem voorts tot staatsraad-titulair, en hij behoorde tot de commissie, die in 1853 in de Kamer de Begrooting moest verdedigen.
Oneenigheid met graaf Persigny gaf aanleiding, dat hij zijne betrekkingen nederlegde, waarna hij als prefect van de eerste klasse in het departement Loire-inférieure werd geplaatst. Hier stichtte hij veel goeds; hij verbeterde het lot der arbeiders, deed het groote Hôtel-Dieu te Nantes verrijzen, riep eene onderstandsvereeniging in het leven en bevorderde te Nantes de tabaksnijverheid. In 1864 werd hij prefect van het Rhône-departement en een jaar daarna senator. Toen Ollivier in 1870 de teugels van het bewind in handen nam en den prefect der Seine Hausmann ontsloeg, kwam Chevreau in diens plaats.
Na de aftreding van Ollivier werd hij, zonder zijne betrekking als prefect te verliezen, minister van Binnenlandsche Zaken, doch de gebeurtenissen van 4 September 1870 beroofden hem van al zijne posten en deden hem tot het ambteloos leven terugkeeren.