Carrer, een der beste Italiaansche dichters onzer eeuw, werd geboren in 1801 te Venetië en bragt de jaren zijner jeugd door aan de bevallige oevers der Piave. Zijne eerste gedichten (Clotaldo enz.) behooren tot de romantische rigting en hij bestudeerde bij voorkeur de verzen van Schiller.
In 1830 werd hij hoogleeraar in de wijsbegeerte te Padua en gaf aldaar een bundel sonnetten, oden en balladen in het licht onder den naam van „Poesie (1842, 8ste uitgave 1845)”. Van 1833 tot 1842 was hij redacteur van het letterkundig tijdschrift „Il Gondoliere” te Venetië en werd er door het stadsbestuur tevens benoemd tot hoogleeraar aan de Technische School en tot directeur van het Muséum. Later schreef hij „Prose e poesie (1837, 4 dln)”, — „Apologhi (1841)”, —„L’Anello di sette gemme (1838)”, dat grooten bijval vond,— „II novelliste contemporaneo italiano e straniero (1836—1838)”, — „Dizionario di conversazione e della letteratura (1837)”, terwijl hij onderscheidene verzen van oudere Italiaansche dichters uitgaf en een merkwaardigen „Saggio sulla vita e sulle opere di C. Goldoni (1824, 3 dln)" schreef. Hij overleed den 23sten December 1850. Hij is een uitstekend modern dichter, en zijne dichterlijke geloofsbelijdenis kan men lezen in zijne fraaije ode „La poesia dei secoli cristiani”. Vooral zijne balladen zijn zeer gezocht en onderscheiden zich door afwisseling van maat, door schitterende schildering, door beweging en leven. Ook als proza-schrijver heeft hij getuigenis gegeven van voortreffelijke gaven, daar hij sierlijkheid en zuiverheid van stijl met geschied- en letterkundige kennis verbindt.