Capellen (Theodorus Frederik van), een Nederlandsch Zeeman, geboren in 1762, trad in zeedienst en verkreeg na onderscheidene togten in 1778 den rang van officier.
Wegens zijne dapperheid in een zeegevecht tegen den Engelschen kapitein Pakenham (30 Mei 1781) werd hij in 1782 kapitein en commandant van „de Ceres”, met welk vaartuig hij in 1783 tusschen Engeland en het Vaderland een vreeselijken storm verduurde. In 1785 voer hij met de, kotter „de Wesp” naar de Middellandsche Zee ter versterking van den schout- bij-nacht Kinsbergen, voerde er daarna bevel over „de Castor”, dekte in 1792 en 1793 het Hollandsch Diep tegen de Franschen, begaf zich met „de Delft” van 50 stukken wederom naar de Middellandsche Zee, bevond zich in 1795 bij het matrozen-oproer te Vlissingen, werd vanhier naar ’s Hage afgevaardigd, om het noodige geld tot betaling der manschap van hunne Hoogmogenden te verkrijgen, en in 1795 bij de ontbinding der marine ontslagen.
Intusschen kwam hij in 1798 weder in dienst en voerde het bevel over een oorlogschip, bestemd om met andere, onder het bevel van den luitenant-generaal Daendels, eene landing te beproeven in Ierland of aan de kust der Britsch- Amerikaansche bezittingen. Dat voornemen werd echter niet ten uitvoer gebragt, en in 1799 was van Capellen bevelhebber op het linieschip „de Washington” behoorende tot de vloot, die door Story werd overgegeven, weshalve de krijgsraad hem bij verstek ter dood veroordeelde.
Van Capellen bleef nu in Engeland tot in 1813, waarna hij naar het Vaderland terugkeerde en tot vice-admiraal bevorderd werd. In 1816 hielp hij den Engelschen admiraal Exmouth bij het tuchtigen van Algiers, zoodat hij eene dankbetuiging ontving van het Britsche Parlementen zich tot commandeur der Bath-orde en tot groot-kruis der Willems-orde verheven zag. Daarna nam hij zijn ontslag, w7erd in 1822 benoemd tot hofmaarschalk van den Prins van Oranje te Brussel, en overleed aldaar den l5den April 1824.