Boetedagen zijn dagen, aan de godsdienst gewijd en bestemd, om de gemeenteleden opmerkzaam te maken op hunne gebreken en op de noodzakelijkheid om zich te verbeteren. Men heeft plegtige boetedagen, die in een geheel land gevierd worden en gewoonlijk boete-, bede- en vastendagen heeten. Welligt zijn zij ingesteld in navolging van den Israëlietischen Grooten Verzoendag, welke 10 dagen na het Nieuwjaarsfeest als een algemeene boetedag des volks invalt.
Men onderscheidde in de. oude Christelijke Kerk gewone en buitengewone boetedagen (dies rogationum en dies supplicationum), en men weet, dat sommige van de laatste in gewone zijn overgegaan. Tot de gewone behoorden aanvankelijk de dagen vóór Advent en vóór Paschen, alsmede na het Pinksterfeest. Onder paus Leo de Groote werd er een Herfst-vasten (14 September) bijgevoegd, zoodat er een boete- en vastentijd was in elk saizoen — quatertemper, aldus genoemd wegens de quatuor tempora anni (vier jaargetijden). De quatertemper-dagen werden ook door de Protestanten langen tijd gevierd, en bestaan heden ten dage nog in de Engelsch-bisschoppelijke kerk. In sommige Protestantsche landen heeft men nog een bepaalden jaarlijkschen boete- en bede-dag, en van ouds heeft men daartoe veelal den Goeden Vrijdag genomen.